
De Barones van Heut-me-teut
 De barones van heut-me-teut
            had in haar leven heel geen leut
            er viel niets te beleven.
            Het ging met adelijke sleur
            dag in dag uit en almaar deur
            Och heden, ’t was geen leven
            Zij leefde tegen heug en meug
            vond alles niets en veel te dreug
            die hoogverheven kringen.
            Ja, alles kwam haar onflatteus
            al uit de adelijke neus
            zij wou de band ontspringen. 
            
            ’t Was op een zondag, na de vieux
            dat zij plots brak met haar milieu
            het kwam wat ongelegen.
            De barones van heut-me-teut
            kreeg van de weeromstuit een scheut
            dus het begin viel ietwat tegen.
            Maar, niet getreurd, zo was haar spreuk
            en weldra lag zij in een deuk
            op het tapijt te brullen.
            Eerst kreeg het duur servies een beurt
            ´t werd tegen ´t kabinet gepleurd
            weg met die mooie spullen.
            ´t Kristal, de pers, het meubilair
            ja zelfs het ad´lijk sanitair
            moest het wel zeer ontgelden.
            Zij rende deur de suitedeur
            de trap op als een mitrailleur
            zoiets zie je maar zelden.
            Toen langs de leuning naar benee
            in plaats van deftig tree voor tree
            zij kreeg de smaak te pakken.
            De luchter werd op kracht gekeurd
            en zwierend aan het bellenkeurd
            liet zij zich op de tafel kwakken.
            Haar man, baron van heut-me-teut 
            een onvervalste zanikpreut
            kon ’t alles niet waarderen.
            Hij hield als rustend diplomaat
            van kalmte en van regelmaat
            doch niet van protesteren
            Zijn toon, van spreken, elitair
            was enkel goed voor ’t meubilair
            haar gleed het langs de koude kleuren.
            Zij slurpte thee gelijk een kind
            liet onvervaard een frisse wind
            en zat zich te bescheuren.
            Niets kon haar remmen, geen malheur
            wat telde was een goed humeur
            en verder niets te zeuren
            Uiteindelijk is zij bedaird
            en zittend bij de open haird
            zat zij nog te genieten.
            Het ergste was nu wel veurbij
            maar elke dag was zij zo vrij
            wat uit haar slof te schieten.
            Wie binnen kijkt ziet werk’lijk wair
            de barones op ’t secretair
            of langs de leuning scheuren.
            Op ’t dak en langs de smalle geut
            loopt barones van heut-me-teut
            naar kattenkwaad te speuren.
          Maar de baron, nog steeds versteurd,
            spreekt: lieve, wat hier toch gebeurt
            ’t is ongeheurd, ja ongeheurd.
          Cobi Fontijn
