door A.H. Wöhle


Maarten Luther, 16 februari Anno 1546 :

'Vergilius in zijn herdersgedichten kan niemand begrijpen als hij niet eerst vijf jaar herder is geweest, Vergilius in zijn gedichten over het leven op het land kan niemand begrijpen als hij niet vijf jaar boer is geweest; Cicero in zijn brieven begrijpt niemand werkelijk als hij niet vijfentwintig jaar in de politiek heeft gezeten; de Heilige Schrift zal niemand werkelijk genoeg geproefd hebben als hij niet honderd jaar met profeten als Elia en Elisa, met Johannes de Doper, Christus en de Apostelen de gemeente heeft bestuurd.
Waag je niet aan deze goddelijke Aeneïs, maar buig je aanbiddend over zijn sporen. Wij zijn bedelaars. Dat is waar.'

Deze woorden schreef Maarten Luther op een stukje papier in zijn kamer in Eisleben, twee dagen voor zijn dood. Voor wie, met welk doel? Wij weten het niet.
Vaak maak ik het ook in de gemeente mee, dat er bij een rouwgesprek na het overlijden van een familielid een papiertje, een oude krant, een versleten bijbeltje te voorschijn komt waarin wat krabbels staan van de hand van degene die overleden is. 'Kijk, dit heeft ze nog geschreven voordat ze ziek werd.' Of: 'Moet u zien, de hele pagina is volgeschreven met gedachten en aantekeningen bij deze tekst...'

De laatste woorden van een mens genieten vanouds een bijzonder respect. Wij ervaren ze vaak als een laatste handdruk over de grens van dood en leven heen, woorden van een mens die in ieder geval op zo'n moment misschien (al?) een glimp mag opvangen van 'gene zijde'. Mensen op de grens van de dood hebben soms iets 'doorschijnends', een ongewone helderheid om zich heen, ook omdat het hun vaak beter dan tijdens hun actieve leven lukt om alle franje, etiquette, maatschappelijke beperkingen en vooropgezette ideeën opzij te zetten en te zeggen of te vragen wat er volgens hen werkelijk aan de hand is.
Misschien speelt ook het feit wel mee, dat laatste woorden naar hun aard iets definitiefs hebben. Er valt niet meer over te twisten, of anders uitgedrukt: je kunt er niet meer over redetwisten, zoals er over van alles en nog wat in deze wereld getwist wordt.

In de verschillende religieuze tradities is er dan ook vaak het gebruik om ernaar te streven met een geijkte tekst op de lippen te sterven. In de joodse traditie is dat het 'Sjema Jisraël', het 'Hoor Israël' (Deu 6: 4 vv). In de christelijke traditie speelt vaak het Onze Vader zo'n rol of de liturgische elementen van het Heilig Oliesel.
De laatste (geschreven) woorden van Luther ademen ook deze sfeer van het 'doorschijnende'. Alle franje is eraf, alle eigendunk waarmee een mens zichzelf (en God?) zo vaak in de weg kan zitten. Na een leven lang te hebben geworsteld met de Schrift schrijft deze man: 'Wij zijn bedelaars...' En dat is, zo besef ik, iets anders dan Faust's frustratie: '... te (moeten) erkennen dat wij niets weten kunnen.'
Nee, de bedelaar staat in dit beeld van Luther voor het besef, dat kennis van God en kennis van de Schrift, werkelijke kennis van het hart, iets is dat je geschonken wordt. Je moet er wel voor open staan, je moet je hand open houden, je moet de plekken opzoeken waar je hem (of haar) kunt ontmoeten, in het leven en in de Schrift. Maar kennis van God, kennis van het hart zal altijd als een geschenk naar je toekomen.

klki hier
Luther in zijn laatste levensjaren
tekening door Famulus Reifenstein.
klik voor vergroting

Melanchton schreef naast de tekening van Luther die hiernaast is geplaatst:
'Doctor Maarten Luther. Tijdens mijn leven was ik je een pest, als dode zal ik je dood zijn, paus.
Gestorven is hij in het jaar 1546; 63 jaar heeft hij geleefd, het 64e jaar was zijn doodsjaar.
Het was op 18 februari, dat hij doodging, 's nachts tussen twee en drie uur. Op de 22e van de maand werd hij begraven in de slotkerk te Wittenberg.
Hij is dood, maar hij leeft.'

Die 'actieve deemoed' die spreekt uit dat beeld van Luther is een eigenschap die je maar al te snel dreigt te verliezen in de drukte van onze wereld, waarin alles 'maakbaar' geacht wordt, tot en met de religieuze ervaring aan toe. Misschien is het daarom, dat de bedelaarstekst me zo aanspreekt. Omdat hij mij, druk baasje, ontmaskert en me op mijn plaats, op mijn nummertje zet: 'Wij zijn bedelaars. Dat is waar.'

A.H. Wöhle

Dr Wöhle was evang.-luthers predikant in Apeldoorn en in Lelystad, heeft gewerkt in Genève bij de Lutherse Wereld-Federatie, en is sinds 2008 predikant in de evang.-lutherse gemeente Amsterdam