DE BETROUWBAARHEID VAN DE NAASTE
De verkondiging
op de Dertiende
Zondag na Trinitatis
Lukas 10:25-37
Gemeente,
De gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan… alweer?
U kunt zeggen: ja, zo is dat eenmaal, dat hoort bij onze Liturgie. Maar
we kunnen er ook anders over denken.
Deze gelijkenis, uit het Lukas-evangelie, is zo belangrijk, dat die best
wel elk jaar één keer kan worden voorgelezen. Bovendien: het kost vele
jaren, om er goed naar te luisteren en er goed naar te handelen.
Vakkundige uitleggers zeggen dat dit Jezusverhaal over de barmhartige
Samaritaan een gelijkenis is.
Het moet ons aan het denken zetten, het moet tot verandering brengen,
en bovenal, ons in beweging brengen zodat wij er naar gaan leven.
Het gaat nu over het bewijzen van barmhartigheid.
Wanneer en hoe help ik een hulpbehoevende? Hoe kan ik het weten?Of gaat
het ook wel eens helemaal mis? Een echt gebeurd voorbeeld:
Een vriend van mij stond in een ondergronds metrostation te wachten. Er
kwam langs de trap een man naar beneden gelopen, schichtig en paniekerig.
Hij had veel bloed aan zijn gezicht, door een paar lelijke wonden.
‘Meneer, meneer, u moet me helpen! Ik ben met de fiets vreselijk gevallen,
ik moet naar het ziekenhuis, met een taxi. Geeft u me alstublieft alstublieft
tien euro!'
Mijn vriend was geschrokken en, begaan met deze ongelukkige, gaf hem tien
euro.
Twee weken later staat mijn vriend opnieuw in dat metrostation. Komt diezelfde
man naar beneden gelopen, veel bloed aan zijn gezicht, en lelijke wonden.
‘Meneer, meneer, u moet me helpen! Ik ben met de fiets vreselijk gevallen,
ik moet naar het ziekenhuis, met een taxi. Tien euro, alstublieft alstublieft...!'
Mijn vriend is toen heel boos geworden en heeft hem precies verteld wat
hij hiervan dacht. Opmerkelijk snel voor een gewonde ging de ander er
vandoor.
Dit geeft te denken, bij de uitleg van de gelijkenis hedenochtend. Ik
zeg u er bij dat dit ons op een dwaalspoor kan brengen. Nog een keer zo'n
negatieve ervaring, en je helpt niemand meer... .
Wanneer Jezus zegt: ‘Doe gij evenzo!' dan bedoelt hij niet dat we alle
soorten risico, mensenkennis en oplettendheid moeten laten varen.
Wilt u naaste zijn en de naaste toelaten in uw leven – dat is waar het
om gaat.
Die wetsleraar uit het gelijkenisverhaal van Jezus had eigenzinnige ideeën
over het naaste-zijn. Zo iemand als een Samaritaan hoorde in die ideeën
niet thuis.
Wanneer mensen er zulke ideeën op na houden, dan komt er ooit een moment
dat ze zich ook distantiëren van hun vrienden en kennissen, ja misschien
van hun broers, zussen, of zelfs van hun volwassen kinderen.
Ik kom zulke mensen tegen in mijn diaconale arbeid.
Zij zeggen verbitterd: ik wil met niemand wat te maken hebben...!
Zeker, dit is extreem, maar het is de uiterste consequentie van de instelling
van die wetsleraar.
‘Hij wilde zichzelf rechtvaardigen,' horen we.
Maar hij is niet rechtvaardig omdat hij dat van zichzelf vindt of zegt..!
Is hier iemand die denkt: nee, hij had in Jezus moeten geloven... – ?
Jezus is zijn verlosser, dat had hij moeten aannemen!
Voor diegene heb ik een vraag: waar is dat geloof dan in het verhaal van
hedenochtend?
Jezus zegt tegen de wetsleraar: ‘Ga heen, doe gij evenzo.' Hij wijst hem
op zijn verantwoordelijkheid.
Gaat u het zelf maar eens na, vooral in de Evangeliën van Mattheus, Marcus
en Lucas. Hoe vaak toch komt het voor dat Jezus zijn hoorders oproept
tot zelfkritiek, tot verandering, tot een nieuw leven, tot Gode welgevallig
gedrag.
Hoe leeft u, hoe gaat u om met uw naasten, met uw vrienden en met uw familieleden?
Dat is belangrijk!
Hoe kan dat kloppen met wat je zo vaak hoort, namelijk dat het aankomt
op geloof?
Ik vrees dat het woord ‘geloof' langzaam maar zeker een eigen leven is
gaan leiden en iets is gaan betekenen wat het voor Jezus en zijn leerlingen
niet was. We kregen vroeger catechisatie uit een boekje en dan denken
we dat het geloof in een boekje staat. Iets dat je moet aannemen. Maar
het bijbelse woord geloof is anders.
‘Geloof' is in zijn grondbetekenis ‘betrouwbaarheid.'
Hoor eens aan! Betrouwbaarheid. Maar dat komt dichtbij, bij u, bij mij.
Want ben ik dat, bent u dat?
Hoor dit in het het gelijkenisverhaal hedenochtend.
Hoe betrouwbaar is die wetsleraar?
Als hij zichzelf wil rechtvaardigen, dan zit het niet goed met zijn betrouwbaarheid.
Hij is geen rechtvaardige die door het geloof leeft.
Geloof vatten we op als betrouwbaarheid. We zijn bezig met een woord
zoals ook Jezus dat gedaan heeft.
Laat het staan in de Joodse omgeving waar het doen van wil van Heere-God
van Israël onmisbaar is, mits gedragen door de liefde tot diezelfde God.
Jezus zegt dit volgens het Lukas-evangelie heel duidelijk: God liefhebben
boven alles en dan de naaste die als onszelf is.
Naastenliefde – die kan niet zonder betrouwbaarheid.
Wie geen betrouwbare naaste kan zijn en de naaste niet als betrouwbaar
wil zien – hoe kan zo iemand God als betrouwbaar toelaten in zijn/haar
leven?
God en de naaste willen beide in mijn leven komen.
Zo doen zij een beroep op mij.
God is een Helper, dat is één van zijn hoogheidstitels, en de naaste kan
ook een helper zijn. Kijk maar naar de Barmhartige Samaritaan, die wordt
door Jezus ‘de naaste' genoemd.
Heb ik iemand anders nodig – komt die ander mij nabij? Dan is dat een
naaste.
Maar in de ik-gerichtheid van vele moderne mensen heeft de naaste geen
vaste plaats. Zij willen niet van een naaste afhankelijk zijn; hoe weten
zij dan wat betrouwbaarheid is?
Wat weten zij van een naaste die reddend nabij is?
Wat weten ze dan van God die een Helper is...?
De naaste is de vertegenwoordiger van de ontfermende God. De Heer
komt als een genadige God ons nabij.
In het moderne Europa, van de achttiende en negentiende eeuw hebben beschaafde,
verlichte en ontwikkelde mensen gezegd: ‘God is dood.' Het kwam vooral
door het optimisme, het vooruitgangsgeloof. Dát geloof verdrong het geloof
in God van zijn aloude plaats.
Bij mijn weten is de eerste die gezegd heeft ‘God is dood' – dat is de
filosoof Friedrich Nietzsche. Maar hij zei er nog iets bij: ‘Wij hebben
Hem gedood.'
Wie zegt: ‘God is dood, en wij hebben hem gedood,' die belijdt schuld.
Wie dat kan, heeft een diep inzicht in wat er in de achttiende en negentiende
eeuw in de West-Europese cultuur aan de hand is geweest.
Mensen kunnen zo optimistisch zijn, zo blakend van zelfvertrouwen, dat
ze nóg verder gaan.
Tot mijn grote verrassing zei onlangs iemand op de radio dat een Italiaanse
auteur een geschrift gepubliceerd heeft met de titel: ‘De dood van de
naaste' ...
Er is onmiskenbaar een samenhang tussen die beide uitspraken: ‘God is
dood' en ‘de naaste is dood.'
De naaste moet dood.
Het lijkt wel alsof de naaste de moderne mens te-na komt. Te nabij, te
naast-bij.
Wanneer God uit het leven wordt gebannen, waar zal de naaste dan kunnen
bestaan?
Wat en wie is dan nog betrouwbaar?
Denken mensen God te kunnen missen, dan is de vraag die daarop volgt:
zijn zij dan zo sterk geworden dat zij de naaste kunnen missen?
De Tien Woorden (die u vroeger hebt geleerd als Tien Geboden) die beginnen
bij de Heer, de verlossende God, en zij eindigen
met de naaste. Maar dat laatste hoort ook bij de bevrijding en verlossing!
Zonder mijn naaste ben ik niet compleet, kan ik niet loskomen van mijn
ik-gerichtheid, kan ik niet geestelijk groeien.
De Decaloog, de Tien Woorden, zijn het verhaal, van hoe de Heer
bevrijdend tot ons komt, en zich ten laatste in de naaste onthult. In
het Negende en Tiende der Tien Woorden wordt de naaste uitdrukkelijk genoemd.
Wij belijden dat onze naaste een naam heeft: Christus Jezus – en hij komt
ons nabij. In hem en door hem geeft de Heere-God
zich aan ons.
Achter de Messias aan komen meer mensen in ons leven. Dat zijn onze naasten,
en wij kunnen niet zonder hen.
Daarom hebben wij het Zesde, het Zevende en het Achtste Woord der Tien
Woorden gekregen. Gij zult mensen niet vermoorden, gij zult mensen niet
sexueel misbruiken, gij zult geen mensen stelen.
Wij hoeven toch de mensen om ons heen niet te vermoorden, of seksueel
te onderdrukken of hen van zichzelf te vervreemden door hen uit te buiten.
Uw eigen broeder verhindert u, dat hij uw naaste wordt wanneer u hem doodslaat:
denk aan Kaïn en Abel! Uw levenspartner kunt u verhinderen dat die uw
naaste wordt, door die te gebruiken als lustobject. Waarschuwingen volop
in Paulus' brieven.
En dan die miljoenen loonslaven, en armen in ontwikkelingslanden. Kunnen
zulke onze naasten worden? Kunnen dezen ons naastbij komen, of zelfs te
na? Hebben zij ons iets te zeggen, iets te geven? Kortom: kan door deze
mensen de Heer tot ons komen?
Goddank gaat het in de Tien Woorden om beloften die de Heer
waar maakt. Hij is de betrouwbare. Hij die zijn volk heeft gevoerd uit
Egypte, schept ook een leven dat niet hoeft te vervallen aan allerlei
onmenselijk gedrag. Christus is gekomen en zo geeft de Heer
zichzelf aan ons in waarachtige, betrouwbare naasten.
De Samaritaan vertegenwoordigt de ontfermende God. Hij bewijst barmhartigheid.
Kunnen we ook Jezus nog zo zien? De Evangelisten laten in hun verhalen
duidelijk uitkomen, dat hij een aanstoot en een ergernis moet zijn geweest.
Geen zoete lieve Jezus, maar een man die onbegrip en irritatie opgeroepen
heeft. Wordt zo iemand mijn naaste? Ja, in hem komt de Heere-God
mij reddend nabij.
Verwerpen wij hem? Willen wij onze naaste doden?
Of staan wij open voor de naaste, omdat wij in hem/ haar het komen van
God zien en aanvaarden?
Bent u, ben ik gevoelig en ontvankelijk voor Gods komen in ons leven?
Hij komt en Hij gaat, het is geen doorlopend bewust ervaren aanwezigheid.
Maar sóms, wanneer Hij komt, dan gaat er iets gebeuren: er wordt u een
kans geboden, u bereikt een kruispunt in uw leven, of u leert iets heel
belangrijks over uzelf, u groeit; of u heeft iemand ontmoet of neemt juist
afscheid... en dat stuurt uw leven.
Later, veel later misschien, zegt u: "Het was Gods hand."
Wij belijden dat onze grootste naaste een naam heeft: Christus Jezus
– en hij komt ons nabij. In hem en door hem is de Heere-God
betrouwbaar voor ons.
Achter de Messias aan komen meer mensen in ons leven. Dat zijn onze naasten,
en wij kunnen niet zonder hen.
Christus verworpen als naaste komt toch terug uit de doden waarnaar zijn
volk hem verwezen heeft.
Zo gaat hij ons voor, als naaste en als voorganger, de levende Heer
... Zo is hij met ons ...
Zingen wij dan Gezang 455