'... VOOR WIE ZOU IK VREZEN.'
De verkondiging
op de Vijfde Zondag na Trinitatis
‘De Heer is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen.' Psalm 27:1
In de afgelopen dagen zijn de slachtoffers van de vliegtuigramp constant in onze gedachten. Het is niet teveel gezegd, dat we zeggen: ons allen. Terecht heeft onze minister-president gezegd: heel Nederland is in verslagenheid en rouw. Immers, iedereen heeft wel een verbinding met iemand die weer contact heeft met een kennis van een slachtoffer. Soms komt het nog dichter bij: de buurvrouw van mijn vrouw en mij is een Maleisische, en minstens een keer per jaar gaat ze op vakantie of familiebezoek naar Maleisië; zij vliegt dan over het gebied heen waar nu dat vreselijke ramp heeft plaatsgevonden.
Natuurlijk komen in de kerken de vragen weer los. Iedere keer vragen
mensen hardop of stilzwijgend: waarom heeft God dit toegelaten? Hoe kan
dit nou als er een God is?
Ik kan alleen maar voor mezelf spreken, wanneer ik zeg wat ik vind: namelijk
dat je God buiten de voltrekking van deze ramp moet laten.
Natuurlijk zijn er predikanten die er anders over denken – die misschien
wel hier voorgaan. Maar ja, u vraagt toch geen robots hier op de kansel,
robots die op alles precies dezelfde reacties vertonen? Ik ben heel persoonlijk
nu, en zeg: God heeft de hand niet in deze walgelijke misdaad. We moeten
ons toch in allerlei bochten wringen om de goede God, de God van liefde,
te kunnen verbinden met een besluit tot zo'n vreselijke ramp... .
Een jaar of wat geleden ging ik voor in een gemeente waar het kerkenraadslid
van Dienst de gewoonte heeft een gebed in de kerkenraadskamer hardop uit
te spreken. Ik hoorde deze beginwoorden: ‘Heer
wij danken U, dat U ons in de afgelopen week hebt gespaard.'
Ik heb niks gezegd maar dacht: nee, dit kan echt niet. Want zou God ons
wel sparen en tientallen verkeersdoden vrijdag en zaterdag kennelijk niet...?
Zo praat je niet over God, en, sterker nog, God heeft niets van doen met
deze vorm van overleven of het leven laten.
Om terug te komen op de vliegtuigramp:
Wij hebben een eigen verantwoordelijkheid. Wij hebben rompen van aluminium
gemaakt, met vleugels er aan en daar weer motoren aan bevestigd. Zo zijn
wij hoog in de lucht gaan vliegen. Daar kies je voor. Soms kan het vreselijk
mis gaan...
[aanvulling van een kerkganger, na de Dienst: En er zijn ook ménsen die
kiezen om de knop van een raketinstallatie in te drukken.]
Nu komen we bij de kanseltekst van deze ochtend: het eerste vers van
onze Introitus en van ons Graduale: ‘De Heer
is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen.'
Er zijn nog zoveel kerkgangers die onbewust in deze woorden het woordje
‘wie' vervangen door ‘wat.'
‘De Heer is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen' – daar horen
we ‘wie' en niet ‘wat.'
Het lijkt semantiek, een kwestie van woordjes alleen. Maar pas op... Hier
is in het geding hoe God ons licht en ons heil is.
Kerkgangers die denken dat God alles besloten heeft, zullen als vanzelf
bidden en vragen, mét het woordje ‘wat.' Voor van alles willen zij gespaard
blijven. Zij bidden om oplossingen voor allerlei zaken die hun niet aanstaan.
Zij willen zingen: ‘Voor wat zou ik vrezen'...
Het staat er niet. Het gaat om mensen – en daar spreekt dit psalmvers
over: ‘Voor wie zou ik vrezen.'
Leggen we dit naast de drie schriftlezingen van de Vijfde zondag na Trinitatis,
dan horen we wat er wordt bedoeld. Hier worden profeten, apostelen, dienaren
van het Woord van God aangesproken.
Mensen die van Godswege de opdracht tot verkondiging hebben gekregen.
Jeremia, Petrus.
Het is een hoge verantwoordelijkheid. Begrijpelijk dat Jeremia en Petrus
er tegen op zien.
Zij zien scherp waar het om gaat in de verkondiging van het Woord van
God.
De profeet Jeremia durfde het op te nemen tegen de koning van Juda. ‘Koning,
die politiek van u, die militaire manoeuvres van u, die zullen ons land
in de vernieling brengen...'
De Farao van Egypte is een rietstaf die de hand doorboort: je denkt aan
de oever van de Nijl steun te krijgen, maar het is bedrieglijk. Die papyrusstengel
heeft vlijmscherpe randen aan de top.
De koning van Juda heeft Jeremia zijn waarschuwing zeer kwalijk genomen.
Jeremia heeft het moeten bekopen met het neergelaten worden in een diepe
vieze put.
Voor mensen als hij is de lofzang: ‘De Heer
is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen.'
Jeremia was dienaar van het Woord, drager van Gods verkondiging.
Voor Lutheranen heeft de opdracht tot verkondiging een bijzondere klank.
Het staat in onze oude Kerkorde (in de zgn Prae-ambulaire artikelen) dat
wij allemaal die opdracht hebben. Dáár is geen hiërarchie. Zelfs een lutherse
bisschop is niet een hiërarch, hij/zij is een pastor pastorum. Hij/zij
draagt herderlijke zorg voor de predikanten en de geestelijke verzorgers.
Het herderlijke werk staat op de eerste plaats. Mensen laten horen en zien, dat de
Heer een Trooster van de bedroefden en een Vader voor de weduwen en de wezen is.
Juist nu is dat zo belangrijk, voor de vele nabestaanden in ons land, van de slachtoffers van
de vliegramp.
In ruimere zin is er de opdracht van verkondiging, van het Woord van God, waar dan ook en in welke
situatie ook.
Allen hebt u die opdracht, met de daad of met het woord.
Hoor de woorden van Jeremia, hoe scherp en duidelijk ze zijn.
Profetische prediking als deze staat met beide benen op de grond, het
gaat ergens over, het raakt ons.
Misschien komen wij onszelf tegen – en dat is niet altijd fijn. Misschien
willen sommigen wel niet worden gevangen met het oog op een nieuw leven...
.
Een nieuw leven beginnen, dat betekent immers een afscheid van het ego
en van de begeerte naar macht. Zoiets kan pijnlijk zijn.
Om nieuw leven gaat het namelijk. Daartoe is de Schepping er, dat is wat
anders dan natuur, het is de bedoeling en de bestemming die God met het
leven voorheeft.
Ik breng u in herinnering wat ik hier, twee jaar geleden, op deze zelfde
Vijfde zondag na Trinitatis, heb uitgelegd.
Wat zegt Jezus tot Petrus? Eigenlijk niet dat Petrus een visser van mensen
zal worden. De precieze betekenis is: Petrus zal mensen vangen ten leven.
Hier is de taak van de christen-zendeling: mensen in de ban krijgen van
Gods belofte – Gods belofte dat er nieuw leven is.
Op welke manier komen mensen in de ban, worden zij gefascineerd door de
belofte van nieuw leven?
Door de prediking én – dat zou gelijk op moeten gaan – door het voorbeeld
van de Kerk, door levensstijl en verantwoordelijk gedrag.
Waar zien we nog die worsteling van Jeremia, en de schrik van Petrus,
omwille van hun opdracht?
Bij Luther zien we het. Zelf heeft hij gezegd dat hij er altijd tegen
op zag om te preken. Niet omdat het hem schortte aan kennis en ervaring...
O nee. Maar op hem drukte de verantwoordelijkheid zwaar, want hij wist
wat er op het spel stond. Al die mensen, die van Godswege moesten worden
gevangen ten leven.
We zien bij Luther altijd een mengsel van blijdschap en droefheid. Herkennen
wij dat?
We weten waar Christus ons op wijst en ons belooft maar we zitten met
duizend draden vast in en aan de schijnwereld waaraan wij onze zekerheden
denken te ontlenen.
Elk mens, kerkelijk of niet, zoekt, zoekt naar dat leven en naar mensen
die hun ten voorbeeld zijn.
Onbewust zijn zij op zoek naar Christus – en dat bezingen wij, omwille
van hem die de Heiland is – zingen wij Lied 837