'Ik BEN DE ECHTE HERDER'
De verkondiging
op Zondag Misericordias Domini
Ezechiël 34 : 11-24
Johannes 10 : 11-16
Gemeente, het Evangelie van de Goede Herder is overbekend, vooral bij
lutheranen die hangen aan de klassieke zondagsevangeliën. Overbekend en
ook geliefd, want de herder en het herderlijke werk spreken ons aan.
Nog steeds is de psalmtekst ‘De Heer is mijn Herder' een veelgeplaatste
tekst boven aan een rouwbrief. Ja, die tekst kennen we …
Ook Christus' woorden ‘Ik ben de goede herder' kennen we. Wij denken dus
te weten wat goed is, en wat een herder doet.
Laat me vanochtend als predicator u een betere aanpak voorstellen. Luísteren
naar de boeken van waaruit Jezus heeft geleefd, heeft gesproken.
Wat horen we in het begin, in het eerste boek van de Hebreeuwse bijbel:
Genesis...?
De God van Israël zegt van zijn schepping: ‘Het is zeer goed.' Wanneer
wij dat horen, zijn wij er dan nóg zo zeker van, dat wij weten wat goed
is?
Zou het niet beter zijn, te beseffen dat dit een woord is dat van God
zelf uitgaat?
Weten wij wát de goede schepping is?
In het Hebreeuws staat het woord tov, en dat is ook de achtergrond van
‘goed' in Goede Herder.
Tov – gelukkig leeft dit woord nog in het Jiddisch en in het Nederlands.
Het wil zeggen: het zit goed, hier hoef je niet aan te twijfelen, dit
is écht, en geschikt voor hoe het bedoeld is.
Daarom is van Christus' woorden de beste vertaling hier: ‘Ik ben de echte
herder.'
Wanneer Christus zegt: ‘Ik ben de echte herder,' dan is dat kritisch bedoeld.
Kritisch jegens hen die het herderschap bekleden. En wie zijn dat?
U hoeft het Johannes-evangelie maar door te bladeren en u hoort, dat
Christus vaak in discussie is met de geestelijke leiders van Judea. ‘De
Joden' staat er in de meeste vertalingen, maar het beste is, te zeggen:
‘die van Judea.' Het is overduidelijk héél negatief bedoeld. Jezus in
het Johannes-evangelie is zeer kritisch. Het lijkt wel op het negatieve
spreken over onze regering en parlement. ‘Die lui in Den Haag' horen we
dan.
Het Johannes-evangelie heeft de geestelijke leiders op het oog.
Hun wordt verweten dat ze te kort schieten in meeleven en inleven, in
het contact met mensen die niet zo doorkneed zijn in de Schriften en in
de regels. Die mensen zijn meestal de laaggeschoolden en de niet zo spreekvaardigen.
Hoor eens hoe laatdunkend de Farizeeën een genezen blinde toespreken:
‘U bent geheel in zonde geboren.' Dit staat geschreven een paar teksten
vóór de kanseltekst van deze zondag.
Twee hoofdstukken eerder hadden enkele Farizeeën al gezegd: ‘De schare
die de Wet niet kent, is vervloekt.'
Het is wel duidelijk dat Jezus hun die woorden kwalijk neemt. Bent u herders? Brengt u de scharen naar de grazige weiden van Gods woorden, Gods beloften? Nee, ik ben de echte herder en u bent die niet.
Het komt over als zelfingenomen van Jezus, maar, dit is de stijl van
het Johannes-evangelie.
De evangelist Johannes construeert: hij plaatst in zijn geschrift de felle
discussies tussen de jonge Kerk en de Joodse synagoge van zijn tijd.
Hij doet dat met grote kennis van zijn eigen bijbel: de Torah, de Profeten,
de Psalmen. Niet zomaar kiest hij het woord ‘herder.'
Al heel spoedig, aan het begin van de Torah, komt het herderschap in beeld.
Abel, zoon van Adam, is een herder, maar hij wordt vermoord door zijn
oudere broer, Kaïn. ‘Ben ik mijns broeders hoeder?' – zo schampert deze
moordenaar... . Het herderschap als arbeid van Abel is ten einde en zijn
broer begrijpt niets van het broederlijk herderschap.
Zo gaat het telkens weer, heel de geschiedenis van Israël door. De koningen
hadden aanvankelijk een herderlijke opdracht. Er waren er die het er schandelijk
bij lieten zitten.
Na de ballingschap werd het herderschap de verantwoordelijkheid van de
geestelijken: van priesters en torah-geleerden. Zo is het gebleven, ook
toen de jonge christelijke Kerk tot ontwikkeling kwam.
De eerste christenen waren in doorlopende discussie met hen die zij vanouds
als hun geestelijke leiders zagen: wetsleraars, Farizeeën, Sadduceeën.
De meningsverschillen zijn de drijfveren en de onderwerpen door welke
heel wat hoofdstukken tot stand zijn gekomen, in de Brieven en in de Evangeliën.
Onthoudt u dit terdege!
Want anders zou u nog denken dat die hoofdstukken u rechtstreeks iets
te zeggen hebben.
Maar dat is niet zo. Het is allereerst binnen-Joodse discussie.
Zegt Christus: ‘Ik ben de echte herder,' denk niet: o, dan zit ik goed,
ik heb Jezus aangenomen.
Luister eerst terdege, tegen wie Jezus dit zegt. Ga liever bij uzelf te
rade en vraag u af: wat weet ik van herderschap?
Eerst bij ons zelf te rade gaan en niet anderen betichten van falend herderschap.
De Evangelist Johannes is wel kritisch jegens de leiders en noemt hen
‘die van Juda,' – maar dat geeft ons niet het recht om te schamperen:
die lui in Den Haag.
Zo moeilijk is het niet om onze overheid van slecht herderschap te betichten.
Het is immers vrijwel zeker dat de gehandicaptenzorg, de ouderenzorg en
de jeugdzorg er op achteruit gaan.
U en ik kunnen die rampzalige gang van zaken niet omkeren.
Er is een andere stijl van gedrag en daarvan spreekt de profeet Ezechiël.
Wij hebben in de eerste schriftlezing gehoord dat de Heere-God van Israël
de meeste zorg en aandacht geeft aan de verdwaalde, gewonde en zwakke
schapen.
Vervolgens komt het gedrag van de schapen onderling ter sprake. Geen schaap
mag een ander schaap wegduwen en gras en water in smerige toestand voor
die achterblijver overlaten.
Het ene schaap moet een herder zijn voor het andere, zou je kunnen zeggen.
Hier horen wij over verantwoordelijkheid. Geen Kaïnsgedrag,
om niet mijn broeders hoeder te zijn. Maar een navolging van Christus
die de echte herder is.
De Gemeente van Christus zou in deze tijd een baken van naastenliefde
kunnen zijn. Zelfs al zien wij geen goede herder, Christus is bij ons
door de Heilige Geest. Zo is de echte herder werkelijk tegenwoordig wanneer
wij het Heilig Avondmaal vieren. Daar begint voor ons het herderschap.
Laat het ons een vreugde zijn dat we verantwoordelijkheid krijgen, dat
we herder voor elkaar zijn. Luther heeft eens de gedurfde woorden gesproken:
wij mogen een Christus voor elkaar zijn.
Verheugen wij ons in die Christus, in dat Evangelie !
Vreugdeverzen nu, van Gezang 20 : 4-7