Vóór 1689 vergaderden de Luthersen in particuliere huizen, het laatst op de Lindegracht. Zeer waarschijnlijk is dat geweest in het huis van een zekere Zevenbergen, wiens huis in 1690 als kisthuis voor de stad werd ingeruild voor de tegenwoordige Lutherse kerk.
De middeleeuwse kapel
Op 10 augustus 1690 kregen de Luthersen van de stad de aloude Blindenliedengasthuiskapel om deze als kerkgebouw in te richten.

Blindelieden gasthuis
In het middeleeuwse Dordrecht waren talrijke gasthuizen en kapellen,
o.a. het Sint Jacobsgasthuis,Grootekerksbuurt, het Spuigasthuis, het
Sint Jansgasthuis, het Zakkendragersgasthuis, Mazelaarstraat, het
Romeynen- en Jeruzalemsherengasthuis, Nieuwstraat enz.
De middeleeuwse liefdadigheid zorgde voor alle gebrekkigen en ongelukkigen
en zo was er ook een Blindenliedengasthuis, waarin de blinden, de
lammen en kreupelen verpleegd werden. Ze hadden als beschermheiligen
Cosmas en Damianus, twee martelaren uit de tijd van keizer Diocletianus,
die volgens de legende door aanraking blinden en lammen genezen zouden
hebben. Bij elk gasthuis hoorde naar middeleeuwse trant een kapel
waar in de eerste plaats de eigen heiligen werden vereerd. De blindenliedengasthuiskapel
wordt, volgens Van Balen, reeds in 1304 vermeld en had een koor en
drie altaren. Zij stond aan de Vriesestraat op de hoek van de Krommenelleboog
die later de Blindenluydengasthuissteeg genoemd werd. Het gasthuis
stond er achter en reikte tot de Tolbrugstraat. Toen in 1629 het gasthuis
afgebroken werd en door huisjes vervangen, noemde men het toen ontstane
straatje achter de Lutherse kerk: de Blindenliedengasthuissteeg. Sedert
1629 werd de oude kapel gebruikt als stadskisthuis en voor het opbergen
van stadsturf.
Inderdaad een grote degradatie, maar het was nog niet zo erg als met
de kerk van het Betlehemklooster, die paardenstal werd of zoals met
de talrijke andere kapellen, die zonder meer afgebroken werden.
Het gebouw, afgezien van alle verbouwingen, dateert ongeveer uit 1530,
toen vrijwel alle kapellen en kloosters in de stad vernieuwd zijn.
De verbouwing in 1689 en 1690
Gelukkig zijn wij door stukken uit het archief van de Lutherse Gemeente
van het gebeurde in 1689-1690 beter op de hoogte. De plannen voor
de bouw werden gemaakt door "den stadsfebrijk-directeur" van gemeentewerken,
Jan de Jonge, die hiervoor ontving een bedrag van fl 150,00. Ze hielden
in: het maken van een nieuw voorgevel in laat-renaissance stijl, het
maken van een predikstoel, banken enz.
Boven de ingang werden de woorden van Psalm 121:1 gehouwen: "Ik hef
mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mijn hulp komen?", waarmee
Ds Wesling de kerk inwijdde.
De grote moeilijkheid was om aan de nodige financiën te komen.
Amsterdam, het centrum van de Lutheranen, gaf in drie collecties een
som van fl 2.331,00 en 18 stuivers, terwijl de eigen leden fl 257,00
en 13 stuivers bijeenbrachten. Jammer genoeg was er in die tijd grote
tweedracht in de Lutherse kerken in Nederland en daardoor mislukten
de collecten in andere plaatsen. Wel brachten de leden, nog slechts
23 in getal, in één jaar nog fl 529,00 en 10 stuivers
bijeen, maar het mislukken van de collectes bracht hen toch in grote
moeilijkheden. In 1697 collecteerde Hendrik Bruijn, zelfs te Reval
in Lijfland. Tenslotte moest men een bedrag van fl 2.000,00 bij een
familielid van de predikant lenen om van de dagelijks geldeisende
crediteurs ontlast te worden.

De leidende figuur bij de stichting van kerk en kerkgebouw was Frederik Mühlhoff,
een suikerraffinadeur. Hij nam het initiatief tot het vragen van godsdienstvrijheid.
Steeds was hij de eerste en grootste gever van de benodigde gelden. Toen
men fl 2.000,00 moest lenen, waren er 8 borgen, terwijl hij niet alleen
voor fl 400,00 borg was, maar bovendien, bij ingebreke blijven van anderen,
voor het geheel. Mühlhoff is wel een figuur, die bij de Lutherse Gemeente
steeds in hoge ere verdiend te blijven. Niet alleen dat hij steeds gereed
stond om zijn beurs te openen maar ook is van hem bekend gebleven, dat hij
om het werk te bespoedigen en het tekort zo klein mogelijk te houden, persoonlijk
als werkman meewerkte en dat terwijl hij in het dagelijks leven zelf over
een groot bestand suikerbakkersknechts beschikte.
Om de tekorten
aan te vullen moest men tot allerlei maatregelen een toevlucht nemen.
Merkwaardig is, dat men een boete instelde op het niet ter kerke komen.
Iedere voorstander van de onveranderde Augsburgse Confessie zou, in de
stad zijnde als er gepredikt werd, doch niet ter kerke komende, 3 stuivers
verbeuren en indien hij wel uit de stad was 1½ stuiver. De laatkomers
moesten ook hun pennigske offeren want voor hen gold het, dat wanneer
de predikant bereids op de stoel stond, zij de halve boete verbeurden.
Het duurde tot 1709 voor men uit de schuld was en men kan de verzuchting
begrijpen die men in de kerkelijke notulen leest: "Laus Deo Semper, overmits
de gemeente door de goddelijke goedheid was uit haar schulden geraakt".
De versieringen
De stad Dordrecht stelde in 1689 niet alleen een gebouw beschikbaar,
doch gaf bovendien nog een drietal gebrandschilderde glazen in de
voorgevel ten geschenke. Deze werden door de glazenier Evert van Wel
vervaardigd voor een bedrag van fl 380,00 en 9 stuivers. Het middelste
glas boven de ingang stelde voor de Maagd van Dordrecht, gezeten in
haar tuin en beschenen door de zon der gerechtigheid. Het is ongeveer
dezelfde voorstelling, als die wij thans nog vinden aan het Groothoofd
en zoals die in 1585 door Gerrit Gerritsz. gemaakte beroemde Goudsche
glazen voorkomen. In de twee ramen er naast kwamen glazen met de geslachtswapens
van de Edele Heeren Borgemeesters, Thesauriers en secretaris. De ramen
aan de zijkanten werden enkele jaren later geschonken door verschillende
stichters en andere leden van de kerk en vertoonde hun familiewapens,
o.a. Mühlhoff met Hamilton, van Stock-Kalckberner, Keleneer,
van Beesd. Het glas dat het dichtste bij de preekstoel was, prijkte
met een voorstelling van het Geloof, de Hoop en de Liefde met het
onderschrift: "Zie hier verbeeld het Geloof, de Hoop, het Liefdewerk.
Betragt deesdeugden wel, daaruit bestaat Gods Kerk".
In 1693 kreeg de kerk een grote koperen lichtkroon ten geschenke van
negen suikerbakkersknechten. Er stonden vier suikerbroden op en onder
elk van de broden was een plaatje aangebracht met het opschrift:
"Wij Zuikerbakkers Knegts
Die hier tot Dordrecht werken
Vereren deze Kroon
Ter eere van Gods Kerke".
De tweede kroon werd in 1700 door Derek en Joachim van Stock
geschonken.
Derek van Stock en zijn echtgenote gaven bovendien een zilveren avondmaalsschaal
op een zilveren voet en Joachim van Stock een zilveren doopbekken
met ingegraveerd inschrift.
Orgel

Lees hierover de pagina over de geschiedenis van het orgel.
Latere veranderingen
Dat
alle verandering nog geen verbetering is, wordt aan het Lutherse kerkgebouw
wel ten duidelijkste gedemonstreerd. In 1823 was het dak bouwvallig
geworden, waardoor de grote balken afgerot waren en het orgel beschadigd.
Met een persoonlijke subsidie van Z.M. Koning Willen 1 van fl 2.000,00
werd het dak grondig hersteld. Jammergenoeg heeft men toen ook de
mooie gebrandschilderde glazen uit de ramen genomen en aan de familie
van de schenkers teruggegeven.
Nog erger werd het in 1856. In dat jaar werden grote bouwplannen uitgevoerd.
O.a. stond daarbij op het programma:
de herstelling en verfraaiing van de kerkgevel en deze verfraaiing
bestond, schrik niet, uit het uithakken en volrapen met Portlandsche
cement van den gevel". Op het dak kwam een windwijzer, voorstellende
een zwaan.
In dat jaar werden ook de kosterij en het achter huisje met opgang
naar het orgel gebouwd en kreeg het geheel de tegenwoordige aanblik.
(recente foto's staan hieronder)
Bronnen:
Nieuwsblad Dordrecht 09-03-1940
Nieuwsblad Dordrecht 11-03-1961
Sola Fide Jrg 1953 no. 1
hoek Vriesestraat - Blindeliedengasthuisstraat klik om te vergrote n ![]() |
liturgisch centrum klik om te vergroten ![]() |
Deze foto's zijn gemaakt en bewerkt door D'armand reclame/productiebureau te Dordrecht, en aan de Evang.-Lutherse Gemeente ter beschikking gesteld.