DE TIEN WOORDEN BEGINNEN EVANGELISCH
De verkondiging op de Eerste Zondag na Epifanie
Exodus 20:1
Het feest van de Christus geboorte, 25 december, legt de nadruk op de
komst van God in vlees en bloed van mensen. Het Epiphaniënfeest dat
eigenlijk op 6 januari wordt gevierd, legt een andere nadruk:
de verschijning van de Heer in heerlijkheid
Vandaag is het de Eerste zondag na dit Hoogfeest, en deze zondag is heel
geschikt om de verkondiging van de Godsopenbaring te horen.
Hoe laat de Heere-God zich kennen? Dat blijft
voor ons van groot gezag. Want telkens maken wíj van de openbaring
van God iets dat ons aanstaat.
Maar hoor de evangelielezing van deze zondag. Daar is dat conflict ook.
Het tegenstelling tussen wat mensen vinden en wat de Heere-God
vindt. De twaalfjarige Jezus vraagt moeder Maria, of zij wel weet dat
hij moet zijn in de dingen van mijn Vader. Daar staat letterlijk: ‘in
die van mijn vader.’ Vijf kleine woordjes maar, ook in de Griekse
grondtaal. Beknopter kan het niet worden gezegd, dit zijn de fundamentele
zaken. Hiermee begin je, als kleine jongen die in de gewijde boeken en
overleveringen van Israël gaat studeren.
Voor lutheranen is dit belangrijk. Tegen allerlei soort van religieuze
mensen die naar God zochten, hield Luther vol: 'Het is juist de Heere-God
die mij zoekt en vindt.'
Het is daarom dat ook wij bij de fundamenten moeten beginnen. Hoe openbaart
zich de Heer-God aan zijn volk, aan de wereld...?
Wij vieren vandaag Epiphaniën, het feest van de stralende verschijning
van de Heer. Ook dit is fundamenteel, het zich
laten kennen van de Heer aan mensen.
Die heerlijkheid kan worden voorgesteld als een stralend licht, en ook
dit hoort bij een eerste begin.
Denk aan Mozes toen hij op de berg Sinaï in een brandend braambos
de heerlijkheid van de Heer ervaarde. Een begin, namelijk van de bevrijding
van de Israelieten, want zij waren slaven in Egypte.
Een volgende openbaring van de Heere-God in heerlijkheid is op diezelfde
berg, nu na de exodus, de uittocht uit Egypte. In die openbaring ontvangt
Mozes de Tien Woorden. Toen Mozes met de tafelen (de tabletten) de berg
afdaalde, straalde zijn gezicht. Dat was de afglans van de heerlijkheid
van de Heer.
Duidelijk is, dat de openbaring in heerlijkheid en het geven van de Tien
Woorden bij elkaar horen. Het belangrijkste is, dat dit allemaal hoort
bij de bevrijding van Israël uit de benauwdheid.
Dit zet de toon voor het verkondigen van de Tien Woorden. Hier spreekt
een bevrijdende God en geen universele wetgever.
Wat?! Geen universele wetgever...?
Denken wij dat er een universele wetgever is die wij god moeten noemen?
Mag ik waarschuwen voor dit soort godsbeeld? Het is door deze voorstelling
van god dat zoveel mensen geleden hebben onder de plicht tot wetsonderhouding.
Zelf zat ik als jongetje op een School met den Bijbel. Daar leerde ik
een psalmversje dat begon met:
‘Groot en eeuwig opperwezen, zeer te vrezen...'
Ik kon mij daar niets bij voorstellen, bij dat grote eeuwige opperwezen.
Anderen misschien wel. Je zal toch als klein kind báng zijn voor
zoiets. In ons land zijn er nog tallozen in wie wél die angst heel
diep ingeprent is. Opmerkelijk toch dat het boek van Jan Siebelink, 'Knielen
op een bed violen,' de ako-literatuurprijs
heeft gekregen. Het is blijkbaar in brede lagen van de Nederlandse bevolking
aanwezig: de notie dat er een opperwezen is die eisen aan jou stelt en
waarmee je behoorlijk rekening moet houden.
Het ergste is dat dit opperwezen niet in zijn aard een bevrijdende God
is. Dit komt juist, omdat deze goddelijke gestalte een universele god
is. Het is zo algemeen als maar kan, met als uitgangspunt de natuur, ook
al zoiets algemeens. Vandaag huiver je, gefascineerd door de schoonheid
in de natuur.
Morgen huiver je weer, maar nu in een siddering vanwege het geweld der
natuurkrachten of van het rumoer der volkeren.
Daar moet toch een hoogste macht boven staan? Een opperwezen die geen
verantwoording aflegt van zijn grillige daden...
Van hier uit is ontstaan een rampzalige omgang met de Tien Geboden. Ze
worden behandeld als universele eisen, verplichtingen, opgelegd aan ieder
mens.
Hoe komen al die theologen, geestelijken en wie al niet, toch tot zo'n
uitleg? Het is toch zonneklaar dat het volk Israël deze Tien Woorden
heeft gekregen!
Dit is echt belangrijk, Gemeente, want het Evangelie staat hier op het
spel.
In de komende preken hoop ik u meer te zeggen over het misverstand, als
zou het oud-testamentische Israël gemist kunnen worden in de kerkelijke
verkondiging.
Het is het startpunt ook van ons geloof: de bevrijding van Gods eigen
bondsvolk, het Israël der Schriften.
De God van Israël spreekt. Hij spreekt woorden van bevrijding midden
in de benauwdheid.
Zo begint het eerste van de Tien Woorden:
Ik ben de Heer uw God, die u heb doen uitgaan
uit het land Egypte, uit het slavenhuis.
Hoort u hoe de Tien Woorden beginnen? Met de verkondiging van de genade!
Het Evangelie is de inhoud van de Tien Woorden, de Tien Woorden zijn de
vorm van het Evangelie.
Veel meer dan geboden zijn ze. Ze zijn een tienledige verkondiging. Verkondigd
wordt hoe de Heer ons met zichzelf in relatie
brengt. Alles wat daar gesproken wordt, dat gaat gebeuren, van één
tot en met tien; daar heeft de Heer zijn belofte
aangehecht.
De Tien Woorden beginnen met het Evangelie : ‘Ik ben de Heer
uw God, die u heb doen uitgaan uit het land Egypte, uit het slavenhuis.'
Horen wij verder, dan is diezelfde genadige God aan het woord. Hij is
niet een god die alles eist, maar die alles geeft.
Hij is geen universeel opperwezen van wie u nooit zeker weet waar u aan
toe bent met hem. Dat zou een opperwezen zijn die naar zijn aard verborgen
is, maar wel een universele zedenwet aan de wereld heeft opgelegd.
De Heere-God van Israël heeft aan zijn
volk verlossing geschonken, wij gedenken dat in onze Liturgie met behulp
van psalmen en profetische teksten.
Daarin komen de woorden van de Heere tot ons.
Als zijn woorden de vorm van geboden hebben, dan is dat om ze ons in te
scherpen.
Wat is het eerste dat wij moeten doen met de Tien Woorden? De Joodse theoloog
Martin Buber beveelt ons aan: 'Wij moeten ze hóren.'
Niet willen horen staat gelijk aan goddeloosheid. Hier is de sleutel die
past op die niet zo sympathiek klinkende eerste schriftlezing van deze
zondag. ‘Geef de goddeloze geen brood, bewijs hem geen barmhartigheid...'
Goddelozen zijn mensen die van God los zijn, goddeloos. Dus geen atheïsten,
maar mensen die met de liefde, de genade en de barmhartigheid van de Heere-God
van Israël geen rekening houden. Wanneer zij de Tien Woorden horen,
doet het hun niks dat hier een bevrijdende God spreekt.
Horen wij het uitgangspunt van de Tien Woorden?
Het is allereerst Evangelie der bevrijding.
Wij moeten ze horen, want het is de Heer die
spreekt. Ooit in heerlijkheid op de berg, nu opnieuw in heerlijkheid,
de Epifanie van onze Heere Christus.
Christus is de vervulling van de Wet, zo leert de apostel Paulus ons.
Ook hier een evangelische strekking.
Niemand van ons mag daar achter terug. Petrus heeft op de eerste apostelsynode
gezegd: ‘Mannen-broeders, laten wij ons geen juk opleggen dat noch
onze vaderen noch wij hebben kunnen dragen...'
Christus zegt: ‘Neemt mijn juk op u, en leert van mij, dat ik zachtmoedig
ben en laag van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen. Want mijn
juk is zacht, en mijn last is licht.’
Verschenen in heerlijkheid, maar zijn heerlijkheid inzettend voor een
volk dat in benauwdheid leven moet, zo is onze Heere
Christus. Dat is de waarde van zijn heerlijkheid
Zingen wij het loflied op het Epiphaniënfeest, gezang 157, daarvan vsn 1, 2, 3, en 6