HEMEL EN HEL IN DE PREDIKING
De verkondiging
op de Eerste
Zondag na Trinitatis
Lukas 16:19-31
‘Het woord - dat zult gij laten staan!' aldus een massieve uitspraak
van Luther. Maar wat is dat Woord van God?
Is het Woord van God de bijbel?
Het Woord van God de bijbel... Het lijkt serieus en een gelovige belijdenis.
Is dát wat Luther heeft bedoeld met zijn uitspraak: het Woord dat
zult gij laten staan - ?
Luther had onmiskenbaar groot respect voor de heilige Schriften. Hij
was doctor in de uitleg van de bijbel. Maar naast eerbied had hij ook
vrijmoedigheid in de omgang met de bijbelboeken. U kent misschien wel
de zegswijze: ‘een strooien brief.’ Zo noemde Luther de brief
van de apostel Jacobus. ‘Een brief van stro...’ Hij miste
daarin de vergeving uit genade en door het geloof.
Onthoudt wel die vrijmoedigheid van Luther. Hij wist wat wij doorgaans
ons niet bewust zijn: Jezus zelf heeft nooit moeite gedaan om een geschrift
na te laten.
Nee, Jezus predikte, verkondigde. Daarom – zegt Luther – moeten
we het Evangelie horen en niet eerst lezen. Zo is ook het Woord van God
allereerst gespróken.
Is dat zo belangrijk? Ja zeker wel, want het gaat om de manier waarop
het Evangelie tot ons komt.
Het Evangelie komt tot ons van Godswege, zeker wel.
Maar, boeken en papieren met letters daarop, dat is ook mensenwerk. Alle
respect, ja eerbied zelfs, voor de bijbel, maar, de bijbel als boek staat
niet op dezelfde hoogte met het Woord van God, het gepredikte Woord, het
levende Woord.
Wij moeten dit volhouden tegen richtingen en sekten en nieuw opgerichte
groepen, maar ook tegen een complete godsdienst waarin een boek centraal
staat.
Met alle respect voor de belijders van de Islam:
De bijbel is de koran niet. Christenen zouden niet moeten geloven in een
boek. De bijbel is niet rechtstreeks gedicteerd...
Let op de manier waarop Luther omging met de bijbel, met de onderscheiden boeken waaruit de bijbel bestaat. Denk aan zijn kritische lezen van de Jakobus-brief. Nooit verviel hij als bijbelgeleerde in slaafse onderhorigheid aan de letter. Maar zijn er bijbelletters die getuigen van Christus en van zijn verzoenende arbeid, dan moeten wij die laten staan.
Letters, woorden, er zijn er nog zoveel meer... Hoe gaan Nederlandse
lutheranen daar mee om?
Jaarlijks vragen wel een paar mensen aan mij: hoe denken de lutheranen
over euthanasie, en het vluchtelingenprobleem en de allochtonen, en homoseksuelen
die in de kerk een huwelijksviering willen, en ... ga zo maar door...
Wat moet ik zeggen? Nederlandse lutheranen denken heel verschillend, er
is niet zoiets als partijdiscipline.
En de Bijbel dan?
Wij willen goede leerlingen van Luther zijn, en zijn daarom geen slaven
van de letter. Luther heeft gewaarschuwd voor een al te vlot naar ons
toehalen van allerlei bijbelteksten. Aardig is wat hij zegt in een preek
over Noach en zijn ark. Wanneer de Heere-God
zegt: ‘Ga, en bouw een ark,’ dan gaat u toch niet een ark
bouwen?
Nee natuurlijk niet, want deze opdracht is gericht aan Noach. Welnu, zo
moet u bij alle bijbelteksten uzelf zorgvuldig afvragen: is deze tekst
voor mij bedoeld?
Tot zover Luther. Het is een wijze en leerzame regel,
en we passen die vanochtend toe bij het luisteren naar de Evangelielezing
van deze zondag.
De inhoud is niet mis. Vooral de woorden over de vertroosting van Lazarus
en de pijniging van de rijke man vallen vooral op.
Zijn die woorden bedoeld voor u en voor mij?
Vele Nederlanders – en vooral zij die hier geboren en getogen zijn
– kennen de uitdrukking ‘hel en verdoemenis.’ Zij denken
vooral aan preken bij begrafenissen. Dan wordt de gestorvene niet alleen
in de grond te ruste gelegd... Hij/zij wordt de grond in getrapt.
De goede smaak is ver te zoeken, wanneer gesuggereerd wordt dat de overledene
reeds in de hel ligt te branden.
Er zijn er die zeggen dat Jezus hier onmogelijk achter gestaan zou hebben. Maar dit brengt geen echte doordenking op gang. In de evangelieboeken staat dat Jezus wel degelijk gesproken heeft over een plaats van pijniging; een plaats van straf na dit leven, een plaats waar de pijnigende vlam niet uitdooft en de worm niet sterft.
Vanochtend horen wij over de schoot van Abraham als plaats van vertroosting
en rust, en horen we over het dodenrijk, de plaats van de pijniging.
Wat moeten we daar toch mee, laten we dat eerlijk vragen. Hoe grote rol
speelt dit alles in ons geloven?
Mensen die hier eigenlijk wel wat bang voor zijn, wil ik geruststellen.
De schoot van Abraham, de plaats van pijniging, de hemel en de hel —
dit zijn geen begrippen die thuishoren in het hart van Joods geloven en
van christelijk geloven.
Deze begrippen zijn ontstáán, gegroeid in de loop der tijd,
net zoals de godsdienst in Israël en in andere oude oosterse landen
zich geleidelijk aan ontwikkeld hebben.
De oosterlingen kwamen geleidelijk tot de overtuiging, dat de plaats waar
de overledenen terecht kwamen, niet overal hetzelfde was. Dat hiernamaals
werd dodenrijk genoemd. Het was te onderscheiden in verschillende afdelingen.
‘De schoot van Abraham’ was die afdeling, waar Gods geliefde
rechtvaardigen moesten wachten. Zij hadden het daar rustig en goed, maar
moesten er wel wachten op de jongste dag. Dan zouden zij de definitieve
gelukzaligheid deelachtig worden.
Andere gestorvenen waren minder goed af. Sommigen kwamen terecht in een
mistroostige afdeling waar ook zij moesten wachten. Maar daar hadden zij
altijd pijn en bittere spijt. Want zij hadden op aarde ongerechtigheid
bedreven en moesten nu wachten op het definitieve gericht.
Volgens Jezus' beschrijving konden degenen in de schoot van Abraham, en
degenen in de plaats der pijniging, elkaar zien en horen. Ze lagen dus
voor de toenmalige verbeelding niet eens zo ver uit elkaar.
Uit dit hele vertoog kunnen we één ding wel concluderen: het zijn begrippen die thuishoren in een oude oosterse cultuur. Het zou absurd zijn als ons geloof in Jezus Christus met zich mee bracht dat we ook al die antieke oosterse ideeën moeten aanvaarden...
De kwestie of Jezus zelf over de plaats van pijniging heeft gesproken,
of dat dit door de schrijvers van de Evangeliën is neergezet, is
niet op te lossen.
We hebben deze woorden nu eenmaal; ze gaan terug tot halverwege de eerste
eeuw...
Lutheranen gaan met respect om met het geschreven woord. Maar... wij
bewijzen geen eer aan papier met letters er op. Anders gezegd: wij geloven
niet in een boek.
Het gaat ons hier om het Evangelie en niet om vreeswekkende informatie
over een plaats van pijniging en straf.
Iemand zal zeggen: ‘Ja ho eens even, u laat weg wat onplezierig
is en haalt enkel het fijne en het blijde naar voren.’
Dat dit niet zo is, moge blijken uit het handhaven van het schriftgedeelte
van deze zondag. Al staat het liturgisch voorgeschreven voor deze Eerste
zondag na Trinitatis, wij zijn er niet strikt aan gebonden. Toch handhaven
we het. Dit evangeliegedeelte hoort er bij.
Is dit dan de blijde boodschap... ?
Wat praten we over blijheid... ? ‘Evangelie’ betekent niet
‘blijde boodschap’ – dat is een slechte vertaling. ‘Goede
boodschap’ betekent het, en daar horen ook minder blijde en aangename
dingen bij.
Gaat u maar na: als de prediking in de kerk alleen maar blij, prettig
en mooi is, dan verzandt de prediking uiteindelijk in nietszeggendheid.
Is de evangelielezing van vandaag een vertelling waarin de plaats van
pijniging voorkomt – ? Wel, dan nemen we dat serieus.
Hemel en hel, of preciezer volgens de vertelling: de schoot van Abraham
en het dodenrijk met de pijniging. Ze serieus nemen wil niet zeggen dat
wij ze zien als algemene informatie over plaatsen waar wij mogelijk terecht
komen. Ze hebben hun plaats en rol in dit Evangelie. Zo spreken we er
over.
De vraag is hier: hoeveel gezag hebben zulke bijbelteksten?
Met die vraag naar het Schriftgezag zijn we wezenlijk bezig met het Lukasevangelie
van deze zondag. Want daarin gaat het over het gezag van het overgeleverde
Schriftwoord.
De slotwoorden van Jezus luiden: de mensen hebben Mozes en de profeten,
laten ze naar hén luisteren. Luisteren naar de woorden die door
hen gezegd en geschreven zijn. Het belang daarvan is de verantwoordelijkheid
voor allen die werkelijk hulpeloos en arm zijn. Vraagt er nu iemand: maar
wat hebben hemel en hel daar dan mee te maken? Het antwoord is, dat Jezus
de mensen er op wijst, welke grote gevolgen hun leven heeft.
De beelden hemel en hel gebruikt Jezus niet om zijn toehoorders eens flink
de stuipen op het lijf te jagen. We mogen ze ook zeker niet als algemene
waarheden opvatten, waarheden die als zodanig los verkrijgbaar zijn, los
van dit verhaal.
Daarentegen moeten we ze laten staan in dit verhaal.
Twee mensen, waarschijnlijk dorpsgenoten, misschien dicht bij elkaar
opgegroeid. De ene heeft het helemaal gemaakt in zijn leven, de ander
is tot de bedelstaf vervallen en ook nog ernstig ziek geworden. Hoe gaan
die beide mensen met elkaar om?
Er kan, zo wil Jezus waarschuwen, er kan tussen die beiden een kloof ontstaan,
een kloof zó wijd, zó diep, dat er geen óverkomen
meer aan is. Om deze waarschuwing kracht bij te zetten, gebruikt Jezus
beeldende voorstellingen, de beelden hemel en hel.
Het is beslist niet zo, dat Jezus algemeen geldende informatie geeft over
plaatsen waar wij na dit leven zouden kunnen terecht komen.
Daar komt nog bij, dat u moet luisteren naar dit verhaal als naar een
profetie van een oud-testamentische profeet. De joodse profeten hebben
nooit gepretendeerd, de toekomst in voorspellingen vast te leggen. Wat
zij bedoelden met hun dreigende taal was: laat het zover niet komen, bekeert
u tijdig.
Jezus vertelt een verhaal dat helemaal opgebouwd is uit tijdgebonden onderdelen;
onderdelen die aan de toenmalige cultuur gebonden waren en door de godsdienst
van die tijd bepaald werden.
Eigenlijk zijn deze onderdelen bijzaken. Bijzaken heb je ook in de godsdienst.
Het komt er nu op aan, hoofdzaken van bijzaken te onderscheiden.
Wat is belangrijk: dat de arme Lazarus recht gedaan wordt, of dat u en
ik verzekerd zijn van een mooi plekje in de hemel? Jezus houdt ons met
beide benen op de grond: zijn vertelling eindigt met de vijf broers van
de rijke vrek, de vijf broers die hier en nu de gerechtigheid zouden moeten
doen.
Luister goed naar Jezus' woorden: slechts zelden spreekt hij over een
leven in de hemel of in de hel, maar zoveel te meer over het leven hier
en nu, het leven op deze aarde, ook in de wereldeeuw die komt.
Het vervolg van ons leven, na ons sterven, dat vervolg bij God of niet
bij God, blijft geheimenisvol, onopgehelderd. Is het daarom, dat Luther
van mening was, dat na onze dood wij naar lichaam én ziel slapen
in het graf?
Wij moeten maar ophouden, tot over onze dood heen gespitst zijn, waar
wij graag naar toe zouden willen gaan. Belangrijker is, dat wij onze gaven
en capaciteiten en verantwoordelijkheden in dit leven getrouw ten nutte
maken; ten nutte van hen die werkelijk arm en hulpeloos zijn. Ieder van
u heeft wel eigen mogelijkheden om iets te doen.
Zo zal de naam van de arme, de naam Lazarus, in vervulling gaan. ‘God
helpt,’ betekent die naam, maar die hulp zal niet buiten ons om
gaan.
Echte bemoediging en troost ontvangen de armen van deze wereld van andere
mensen, en ervaren zo Gods hulp. Het is de hulp waarin Christus deze andere
mensen is voorgegaan, de hulp waarin het levende Woord gezag heeft,
Zingen wij het lied bij de Epistel van deze zondag:
Gezang 108