STUDIEKRING - DE JAKOBUSBRIEF
In de jaren 2010 en 2011 in Dordrecht bestudeerden wij de Jakobusbrief
en betrokken daarbij relevant materiaal uit de Brieven van Paulus.
U kunt de verslagen van elke avond op deze pagina lezen.
Verslag van de studiekring op 4 oktober 2010
Ons thema voor dit seizoen: de brief van Jacobus, leiden
we in door een bespreking van de plaats van deze brief. De plaats in
de oudste christelijke gemeenten en in het Nieuwe Testament.
Er pleit veel voor een vroege datering. Er is geen aanwijzing in de
brief dat de zending onder de volkeren bekend is. Deze zending begint
in de tweede helft van de jaren veertig. Misschien is het veiliger,
de datum van de brief iets verder in de eerste eeuw te plaatsen. Jacobus
wist van het meningsverschil over de rechtvaardiging: is die alleen
uit het geloof of ook uit de werken? Maar het is uit zijn bewoordingen
niet te bewijzen of hij Paulus’ brieven aan de christenen van
Galatië en Rome kende.
Lezen wij het Nieuwe Testament als een eenheid omdat we er van uit moeten
gaan dat alle schrijvers precies hetzelfde geloofden en evenveel wisten?
Deze aanpak komt veel voor, vooral onder hen die belijdenisgeschriften
bij het lezen hanteren. In de lutherse kerken in ons land komt zulk
gebruik van belijdenisgeschriften bijna niet voor. Wat Luther in zijn
jonge jaren gezegd heeft over de Jacobusbrief, beamen wij niet! Geen
‘brief van stro’ maar een uniek document van een Joods-christelijke
auteur. Een schrijver die voortreffelijk Grieks schrijft en midden in
de praktijk van zijn gemeenteleven stond.
Wij zien deze brief als één van de oudste
bronnen die iets zeggen over het vroegchristelijke gemeenteleven. Het
is spannend om eerst te zoeken naar teksten en zinsneden die laten horen
wat er in de Gemeenten waaraan Jacobus schreef, gepredikt werd. Prediking
in deze Gemeenten is vermaning en belofte. Vermaning tot rechtvaardige
en zuivere levenswandel, belofte van de ‘kroon des levens die
de HEER heeft beloofd aan hen die Hem liefhebben.’ We horen een
gelijksoortige belofte in 2:5. De armen mogen rijk zijn in het geloof
en erfgenamen van de koningsregering die Hij belooft aan hen die Hem
liefhebben.
Tegenover de ‘kroon des levens’ staat het ‘onbarmhartig
oordeel over degene die geen barmhartigheid gedaan heeft.’ 2:13.
Jakobus hield rekening met een spoedige onthulling van Gods koningschap,
5:8,9. Met het oog op die onthulling riep hij de Gemeenteleden op om
heilig en zuiver in de levenswandel te zijn. Waaruit dus blijkt dat
hij geen moralist was. Wijsheid hebben de gemeenteleden nodig, en dat
is geen speculatieve, wijsgerig kennis, maar praktisch inzicht en levenskunst
met het oog op de wereldeeuw die komt.
Na deze inleiding die de brief in haar geheel betrof, gaan wij de volgende keer nauwkeurig lezen. Wij beginnen met begrippen in de eerste verzen, zoals beproeving, volharding en volkomenheid. De volgende keer staat in de agenda: 25 oktober, 19.30 u.
W. Baan
Verslag van de studiekring op 25 oktober 2010
Wij openden de avond met psalmgebed: 19:8-15. Het meditatieve
moment dat daar op volgde richtte zich op de verzen 13 e.v. Zij spreken
over afdwalingen – ook die heimelijk zijn – en over hoogmoed.
Zij laten zich vergelijken met de thema-woorden van deze avond die te
vinden zijn in Jakobus 1:14. Het gaat daar over verzoekingen en begeerlijkheid
waardoor wij op een dwaalspoor kunnen worden gebracht. Het is merkwaardig
dat kort daarvoor en in vers 2 ook over verzoekingen wordt gesproken.
Die krijgen een positieve lading terwijl de eerstgenoemde verzoekingen
zeer negatief genomen worden. In vers 14 worden ze namelijk verbonden
met ‘onze eigen begeerte.’
Beperken wij ons tot het woord verzoeking, dat zijn er
twee Engelse woorden die precies de beide kanten dekken: trial en temptation.
Het eerste woord geeft aan waar het in vers 2 over gaat: beproevingen
niet van geestelijke –, maar van maatschappelijke aard: onderdrukking
en uitbuiting, vervolging zelfs. U moet die met maximale vreugde aanvaarden,
zegt Jakobus. Hier worden we herinnerd aan de zaligsprekingen van Jezus
in de Bergrede. Zij beginnen met de bemoedigende opening: welgelukzalig!
Letterlijk staat er: gelukkig te prijzen, het gaat u goed, u bent op
de goede weg.
God heeft een bedoeling met deze beproevingen. Wij kijken
daar wat onwennig tegen aan want het komt ons voor dat dit suggereert
dat het God zelf is die hen naar ons toestuurt. Maar uit vs 3 blijkt
dat het belangrijkste, dat het zwaar te verduren krijgt, ons geloof
is. Dit is ook te vinden in het boek Job.
De beproeving van het geloof is met het oog op de volharding. De volharding
brengt ons in het bereik van de voleinding, in ruimere en in engere
zin. Het ten einde zijn van deze wereldeeuw én de vervolmaking
van onze levensstijl.
De volgende kringbijeenkomst staat geagendeerd op maandagavond 15 november 2010
W. Baan
Verslag van de Studiekring op 15 november 2010
Waarom heeft Luther in zijn jonge jaren de Jakobusbrief ‘een brief van stro' genoemd? Omdat hij in die brief het Evangelie van rechtvaardiging en verzoening miste. Aan het werk van Christus wordt vrijwel geen aandacht besteed. Ook Calvijn miste dat en kwam met de oplossing dat het bij Jakobus en zijn lezers zo bekend was dat er niet over geschreven hoefde te worden. Ik vind dit een zwakke redenering. Er zit de vooropgezette mening achter, dat alle bijbelschrijvers hetzelfde geloofden. De grote eerbied van Luther en Calvijn en hun volgelingen voor de Bijbel voedde die mening.
Mijns inziens mag een brief of ander geschrift voor zichzelf
spreken. Wat de Jakobusbrief niet zegt, wil ik er niet inleggen. Er
is genoeg waarnaar hij verwijst, om de brief een eigen plaats in de
canon (bijbelboekenlijst) te geven. Zo verwijst de brief ongeveer 50
keer naar het onderwijs van Jezus dat wij kennen uit de Evangeliën.
Ongeveer 14 verwijzingen brengen ons bij Jezus' Bergrede, en dan wel
in de versie van Mattheus. Mattheus heeft geschreven aan christelijke
gemeenten in Judea, Galilea en de gebieden rond Antiochië. In deze
streken hebben ook de christenen gewoond die als eersten de brief van
Jakobus hebben ontvangen.
Leggen we de Bergrede naast de Jakobusbrief, en lezen we ook Matth.
25, dan krijgen we een beeld van één van de oudste christelijke
gemeenten. Er zijn armen en rijken en er zijn sociale tegenstellingen.
De armen hebben het zwaar. Mattheus en Jakobus laten duidelijk uitkomen
dat de barmhartigheid niet verwaarloosd mag worden. Want anders is de
goddelijke rechter onverbiddelijk in zijn oordeel, Matth. 25, en Jak
2,13; 5,9.
In de lutherse en calvinistische traditie is bovenmate veel aandacht voor Jezus' lijden en sterven. Christus is vooral de verzoener. Evenwel: wanneer we de Jakobusbrief lezen, ontmoeten we Jezus als de leraar. Maar hij is niet de onthechte filosoof of de brenger van gnostische geheimleer. Hij staat in de traditie van Israëls profeten. Op grond van Gods liefde en recht riepen deze op tot het doen van gerechtigheid en barmhartigheid. Het zijn dezelfde gerechtigheid en barmhartigheid die Jezus in zijn Bergrede en Jakobus in zijn brief noemen.
W. Baan
Verslag van de studiekring 6 december 2010
Wij hebben al gehoord dat Jezus Christus maar een enkele
keer uitdrukkelijk wordt genoemd maar dat van de teksten in de Jakobusbrief
zijn onderwijs continu voedingsbodem en achtergrond is. Zijn onderwijs
sluit zich aan bij de wijsheidtraditie in het Israël van de Bijbel.
Het is niet filosofisch, zoals dat van een stoïcijn of van een
epicureeër. Jezus bracht ook geen gnostische geheimleer. Wijsheid
in Israël is altijd praktisch en godsdienstig: hoe leeft Israël
als verbondsvolk voor het aangezicht van zijn Bevrijder?
Enkele fraaie schriftwoorden. De slottekst van Psalm 107 luidt: ‘Wie
is wijs? Die moet letten op deze dingen. Laten zij acht slaan op de
gunstbewijzen van de Heer.’ Gunstbewijzen
is een woord dat ook als trouwbewijzen kan worden gelezen. Ze horen
thuis in de context van het verbond.
Spreuken 11:30 luidt: ‘Wie zielen vangt, is wijs.’ Zielen
zijn hier geen ‘zieltjes’ maar het zijn mensenlevens. Deze
tekst is een programma in een notendop: wijsheid moet de kwaliteit van
mensenlevens verhogen. Elders in het Spreukenboek, 9:10, horen we het
uitgangspunt: ‘Eerbied voor de Heer
is het beginsel der wijsheid.’
Wijsheid moet van God worden gevraagd in het gebed, en dat zonder te
twijfelen. Dat twijfelen gebeurde dus blijkbaar – evenals het
mismoedig zijn. Maar dit is geen theologische twijfel, bijvoorbeeld
aan het godsbestaan. Het is de mismoedigheid van de arme broeder die
zich afvraagt of God hem wel aanziet.
De ‘broeder van gering vermogen’ moet juist blij zijn omdat
hij om zijn geringheid en lage plaats de speciale aandacht van God geniet.
Daarentegen moet de rijke beseffen hoe onbeduidend zijn weelde is. In
Gods ogen is het niets. Daarom gaat in de Gemeente niet sociaal beleid
voorop, maar is wijsheid nodig wanneer daar armen en rijken zijn! Het
gaat om het gelovige leven onder Gods verbond, in zijn Gemeente, en
daarvoor is allereerst nodig: de eerbied voor de Heer.
De volgende kringbijeenkomst staat geagendeerd op maandagavond 17 januari
2011
W. Baan
Verslag van de studiekring op 17 januari 2011
Met de bestudering van teksten in de Jakobusbrief gaan
we op de eerstkomende studieavond verder. Deze avond hebben we besteed
aan het nader onderzoeken van de verhouding armen – rijken, want
over die verhouding spreekt de brief in het eerste en tweede hoofdstuk
nadrukkelijk.
Hoe is deze verhouding in het Evangelie? We bespreken deze vraag aan
de hand van een opzienbarend geschrift van de Friese theoloog dr. Oepke
Noordmans 1871-1956 *): Zondaar en bedelaar (november 1945). Noordmans
behandelt hierin de ongelijke aandacht in de Kerk voor twee gedeelten
uit het Lukasevangelie: veel aandacht voor de farizeeër en de tollenaar
in hoofdstuk 18, maar minder voor de arme Lazarus en de rijke vrek in
hoofdstuk 16. De oorzaak van dit verschil moeten wij zoeken in het belang
dat Augustinus en de Reformatie stelden in de vergeving van zonden en
in de rechtvaardiging. Aan de Augustijns-reformatorische belijders vragen
wij: hoe komt het dat Lazarus zomaar een plaats in de schoot van Abraham
krijgt? Zomaar: want over zijn zonden, zijn berouw en de hem geschonken
vergeving rept dit verhaal niet. Noordmans zet het in de samenhang van
de hele Schrift. De arme, de weduwe en de wees zijn Gods oogappel. Zij
zijn ontvangers van zijn heil. Zedelijke verwijtbaarheid, bekering en
vergeving van moreel kwaad komen hier niet aan de orde. Wie zegt: “Dat
zat allemaal wel goed bij Lazarus,” krijgt van ons de tegenvraag:
wat is dan het evangelie in dit verhaal? Noordmans zegt: ‘Lazarus
geloofde met zijn zweren.” En: ‘Lazarus laat door zijn hele
bestaan zien, dat hij een schat in de hemelen heeft. Zijn armoede en
ellende brengen hem in de hemel.’ ‘De lichamelijke noden
staan in de evangeliën in onmiddellijk verband met de komst van
het Koninkrijk.’
Noordmans kan zich niet voorstellen ‘dat Jezus den bedelaar uit
Lukas 16 als een Paulinisch christen heeft gedacht.’ Dit en de
andere citaten sluiten aan bij de woorden van Jakobus over de armen.
De volgende kringavond is geagendeerd op 31 januari 2011.
*) Het leven – en de aanzienlijke invloed van Dr Oepke Noordmans hebben wij eerst summier behandeld. Hij heeft in zijn preken en geschriften op eigen manier de theologie van Karl Barth verwerkt. In rake zinnetjes vatte hij zijn overtuiging samen. Voor deze avond is belangrijk: ‘De Geest verbreekt de gestalte.’ Christus had ‘geen gestalte of heerlijkheid dat wij hem zouden aanzien, noch gedaante dat wij hem zouden hebben gezocht’ (Jesaja 53:2b). De Geest schept geen indrukwekkend christenleven en ook geen kerk als ‘societas perfecta,’ een volmaakte samenleving zoals de Rooms-katholieke Kerk zichzelf aanmerkt.
W. Baan
Verslag van de studiekring op 31 januari 2011
Deze avond is besteed aan het stevig doorwerken met de
overgebleven teksten van Jakobus 1.
Hier volgen de vragen en aandachtspunten n.a.v. de verzen 13-21:
Een mogelijke tegenstelling tussen 1:13 ‘... God brengt niemand
in verzoeking’ en de bede uit het Onze Vader: ‘en leidt
ons niet in verzoeking.’
Vers 17: zijn er dan geen slechte gaven, en gaan die helemaal buiten
God om? Hoe luisteren we dan naar Job 2:10b - 'Zouden wij het goede
ontvangen van God en het kwade niet' - ?
In vers 18 heten de christenen ‘eerstelingen onder Gods schepselen.’
Dit grijpt terug op Jeremia 2:3 waar het volk Israël de eersteling
van Gods opbrengst wordt genoemd.
In vers 20 is de gerechtigheid een actief gegeven. M.a.w. dit functioneert
niet als een soort maatstaf die God op een juridische manier hanteert.
In vers 21 staat ‘het in u geplante woord’ in verband met
Jeremia 31:31: de Torah die geschreven wordt op een hart van vlees,
nadat het stenen hart weggenomen is.
Wij waren onder de indruk van deze prachtige beeldtaal en vooral van
de verwerking van profetische teksten door Jakobus in zijn brief. Wij
hopen elkaar weer te ontmoeten op maandagavond 14 februari 2011.
W. Baan
Verslag van de studiekring op 14 februari 2011
Wij hebben de behandeling van het eerste hoofdstuk van
de Jakobusbrief afgesloten. Nog enkele deelonderwerpen zijn aan de orde
gekomen.
Het kijken in de spiegel, vs 23, gaf aanleiding tot een boeiend gesprek.
We hebben geluisterd naar een vermakelijk gedicht over een stukje spiegelglas
(zie onder dit artikeltje). Sommige mensen kijken graag in een spiegel,
andere juist niet. Wil de man in vs 24 liefst vergeten hoe hij er uitzag?
Is de spiegel een metafoor van het Woord van God dat tot zelfkennis
en inkeer brengt?
‘Het woord’ in dit hoofdstuk is het gepredikte woord, en
het komt in de laatste verzen terug als ‘de volmaakte wet, die
der vrijheid.’ Wie geen vergeetachtige hoorder is maar een werkelijk
dader, die is gelukkig te prijzen in zijn doen, vs 25. Wat we hier opmerken
is de taal van het Evangelie. Jezus zelf spreekt een soortgelijke zaligspreking
uit. Het gaat over het hier en nu. ‘Op de goede weg’ –
zo kan ook het begrip zalig of gelukkig te prijzen worden vertaald in
de Bergrede en Jak. 1,25.
Hieruit valt op te maken dat voor Jakobus een ‘tegenstelling tussen
wet en evangelie’ niet bestaat. Je zou kunnen zeggen: de wet is
een verschijningsvorm van het evangelie. Het evangelie wil werkzaam
zijn, wil vruchten laten voortbrengen bij ons. Daarom kan het tot ons
komen op de wijze van gebiedend spreken.
W. Baan
Het spiegelglas
Er leefde eens heel lang geleden
een boertje werkzaam en tevreden
aan weelde was hij niet gewend,
een spiegel had hij nooit gekend.
Eens toen hij aan het spitten was
vond hij een stukje spiegelglas.
Hij nam 't in zijn vereelte hand
't zat onder 't vuil en onder 't zand.
Hij veegde 't aan zijn broekspijp af
en keek er in, en stond toen paf.
'Mijn vader,' zei hij, 'sapperloot,
die is al vele jaren dood.
Mijn vader, och die goeie man,
hij is het en hij kijkt me an.'
Hoofdschuddend stak hij 't in z'n zak
bekeek het thuis op zijn gemak.
En hij begon te overleggen,
wat of zijn vrouw ervan zou zeggen.
Ze was wat bazig, zijn Katrien,
zou om hem lachen, ja, misschien.
Omdat hij daar wel bang voor was,
verborg hij 't onder zijn matras.
Maar telkens ging hij er weer heen.
'Mijn vader,' zei hij dan tevreên.
Dat wekte argwaan bij z'n vrouw
die er het hare van weten wou.
Zodra hij weer de deur uit was,
zocht zij en vond het spiegelglas.
Wat moet hij daarmee, peinsde zij,
er moet iets niet in orde zijn!
Zo wantrouwde zij haar goede Hein,
dat ze 't omkeerde - en keek,
doch raakte toen geheel van streek.
Daar heb je 't nou, ik dacht het wel,
er is een andere vrouw in 't spel.
Mijn man, hij heeft geen hart in 't lijf,
hoe houdt hij van zo'n lelijk wijf ???
(dichter onbekend; overgenomen uit 'De Brief', blad van
de NLVB, herfst 2010)
Verslag van de studiekring op 7 maart 2011
De opening van deze avond geschiedt door het bidden van
Psalm 10 : 12-18. Deze psalm biedt uitmuntend aansluiting op wat de
Jakobusbrief zegt over de armen.
We beginnen de behandeling van hoofdstuk twee van de brief. Het belangrijkste
woord in het eerste vers is geloof. Daarmee hebben we tevens het sleutelwoord
van de gehele brief. Want het zijn niet zomaar losse spreuken die bij
elkaar gebracht zijn om een brief te vormen. Het geloof is wat hen samenbindt.
Geloof moet blijken. Voor Jakobus zijn goede werken verschijningsvormen
van het geloof. Hij laat dat zien aan de hand van een voorbeeld, opnieuw
over de verhouding armen en rijken. Hoe kunt u in de samenkomst (letterlijke
staat er synagoge) met uw geloof bezig zijn nadat u een goed werk aan
een arme bewust nagelaten hebt? Weest gelovig in Christus zonder mensen
achteruit te zetten!
Het lijkt alsof dit ons niet meer aangaat. Toch heb ik van diverse lidmaten
die niet in de kerk willen komen gehoord: de kerk is een besloten groep.
Mensen die afwijken van wat normaal en netjes wordt geacht, worden niet
opgenomen. Dit moet ons te denken geven. Ligt het zwaartepunt van ons
kerkelijk leven in de ontmoeting van gelijkgestemden? Zo ja, dan is
het de vraag of de evangelieprediking door ons serieus genomen wordt.
Voor Jakobus is deze vraag niet overdreven. De goede werken zijn in
het geding. Zijn die er niet, waar is dan het geloof? En dat terwijl
het geloof in de verheerlijkte Christus is? Tegenover Christus worden
de rijken ontmaskerd. Zij gebruiken hun machtsmiddelen tegen de onvermogende
leden van de christelijke gemeente, 2:6b. Maar doen sommige gemeenteleden
dit niet evenzo door de armen achteruit te zetten, 2:6a ?
Tot slot heb ik een vraag opgeworpen als voorbereiding op de kringavond
die geagendeerd is op 21 maart. In vers 5 staat een fraaie samenvatting
van wat Torah, Profeten en Psalmen ons verkondigen over de armen. Het
is niet een bijgedachte maar het is de prediking van Gods gerechtigheid
en koningschap. Hoe komt het dan dat in de reformatorische theologie
dit een bijrol vervult en leringen als het verzoenend lijden van Christus
en de rechtvaardiging door het geloof op de eerste plaats staan?
W. Baan
Verslag van de studiekring op 21 maart 2011
De avond hebben wij geopend met het psalmgebed: Psalm
14. ‘De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God.’ Deze tekst
gaat niet over atheïsme, maar over mensen die hun macht misbruiken
jegens de hulpelozen. Het is een levensstijl die met God niet rekent.
Dat is wat zonde echt is. Soms is een samenleving daarvan helemaal doortrokken.
Paulus haalt dit aan in Rom 3:10-12. Maar daarmee doet hij geen algemene
uitspraak over de vermeende verdorvenheid van het mensdom.
Belangrijk is ook het gelijkstelling van ‘mijn volk,’ ‘het
rechtvaardig geslacht’ en de ‘ellendigen.’ Rechtvaardig
heeft hier geen morele strekking.
Het thema van deze avond is de rechtvaardiging door het geloof. Voor Luther heeft de rechtvaardiging veel betekend. Nu wij de Jakobusbrief behandelen, moeten wij wel zeggen dat de aanvankelijke weerzin van Luther jegens deze brief opgekomen is doordat hij de rechtvaardiging sterk overbelicht heeft. Hij heeft zich voortdurend op de brieven van Paulus beroepen. Maar de rechtvaardiging wordt maar in een klein aantal teksten door Paulus behandeld of uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Wel heeft Luther zeer juist opgemerkt, dat de rechtvaardiging enkel een daad van de genadige God is. Op dit punt zouden wij verder moeten gaan en nog beter de Hebreeuwse achtergrond laten functioneren. Het blijkt dat de rechtvaardiging vrijwel nergens een probleem van de enkeling is. Luthers vraag: ‘Hoe ben ik rechtvaardig voor God’ wortelt in angstvallig met zichzelf bezig zijn, niet in het verstaan van de Profeten, de Torah en de Psalmen. Ook zijn vraag: ‘Hoe krijg ik een genadige God’ getuigt van bangheid en onbegrip. Het is beslist geen ‘kenmerk van het ware.’ Lutheranen in Nederland hebben altijd met klem de bevindelijke gereformeerden voorgehouden, dat de angsten van jonge Luther geen voorbeeldfunctie hebben.
Wij hopen op 4 april teksten van Paulus en van Jakobus over de rechtvaardiging naast elkaar te zetten.
W. Baan
Verslag van de Studiekring op 11 april 2011
Wij zijn deze studieavond begonnen met het bidden van
Psalm 43, de Introïtus van de afgelopen zondag Judica. ‘Doe
mij recht’ luiden de eerste woorden, en die lijken goed te passen
bij het thema van deze en komende avond: de rechtvaardiging. Toch zouden
die eerste woorden beter zijn vertaald met: ‘Richt mij.’
We moeten hierbij denken aan de ‘Richteren,’ bestuurders
met geestelijke en wereldlijke macht die het volk Israël bij de
Heer en zijn Woord hielden.
De rechtvaardiging waarover wij lezen in de brieven van Paulus en van
Jakobus is te herleiden tot een woord dat de betekenis heeft van gelijk
geven aan degene die in zijn recht staat. Doorgaans zijn dat zij aan
wie hun recht ontnomen is. Het woord heeft de strekking van bevrijding
en wordt ook gebruikt om de grote verlossingsdaden van de Heer
aan te geven.
Deze avond hebben wij gezien dat Paulus (en niet Jakobus) veel te stellen
heeft gehad met de verschillen tussen christgelovigen uit de Joden en
uit de volkeren. Verschillen in de omgang met de Torah en de problemen
die dat onder elkaar teweegbracht. De brieven aan zijn gemeenten te
Rome en Galatië spreken daarover.
Begrippen als zondaar, vijand, Christus’ bloed, rechtvaardiging
en verzoening mogen daarvan niet losgemaakt worden. Wanneer dit wel
gebeurt, ontstaat veralgemenisering waarvan helaas menige catechismus
kwalijke voorbeelden geeft. Deze begrippen gaan een eigen leven leiden
en worden door kerkgangers naar willekeur toegepast op het eigen individuele
geestelijke leven.
Wanneer Paulus schrijft over ‘allen’ of ‘alle mensen,’
dan bedoelt hij eerst Joden en volkeren bij elkaar. Zijn vooronderstelling
is, dat de Joden de geroepen heiligen zijn, het eerstgeboren volk, Gods
verbondsvolk. De verzoening die Christus tot stand heeft gebracht, is
het deel krijgen van de volkeren aan de beloften en de hoop die Israël
reeds gekregen heeft. Het is te lezen in de later geschreven brief aan
Efeze (vooral hfdst. 2) die zich wat dit aangaat geheel aansluit bij
Paulus’ woorden tot de Romeinse christgelovigen.
Terugkomend op de rechtvaardiging moeten wij concluderen: de rechtvaardiging
hoort te blijven staan in het verband dat Paulus beschrijft, namelijk
controverse tussen Joodse christenen en christenen uit de volkeren.
Pas dan kan dit begrip functioneren zoals het is bedoeld: bevrijdend
en gemeenschapstichtend.
De volgende avond is geagendeerd op 9 mei.
W. Baan
Verslag van de Studiekring op 8 mei 2011
Een vergelijking van wat Jakobus en Paulus zeggen over
de rechtvaardiging, moet worden voorafgegaan door het benadrukken dat
beide apostelen Joden waren. Dat is helaas noodzakelijk. Want wat Paulus
te berde brengt over de rechtvaardiging, is doorgaans los verkrijgbaar,
dat wil zeggen, wordt in veel kerkgemeenschappen los van zijn Jood-zijn
toegeëigend. Hij spreekt in zijn Romeinenbrief hoofdstukken lang
over zijn zorg over ‘de gedeeltelijke verharding die over Israël
is gekomen’ en draagt zijn overtuiging uit dat Gods beloften,
gedaan aan zijn verbondsvolk, onberouwelijk zijn. In de laatste hoofdstukken
horen wij zijn liefdevolle oproep tot onderlinge verdraagzaamheid van
Jodenchristenen en heidenchristenen. Hij spreekt over de lofzangen van
de volkeren omwille van – en samen met Gods volk Israël.
De bekende leerboeken die niets zeggen over de toekomst van Israël,
citeren over de rechtvaardiging geliefde teksten uit de Romeinenbrief.
Misschien moeten we, om het Jood-zijn van Paulus serieus te nemen, andere,
niet zo bekende teksten over de rechtvaardiging aanhalen, zoals 2:26:
voor de onbesnedene die (zonder wetskennis) de eisen der wet in acht
neemt, geldt zijn onbesnedenheid voor besnijdenis. Anders gezegd: door
God wordt deze niet-Jood tot Israël gerekend. Om deze toerekening
gaat het. Een welbekende bewijstekst hiervan, door Paulus aangehaald,
is: Abraham geloofde in de Heer en Hij rekende
het Abraham toe als gerechtigheid, Genesis 15:6. Daar is het begin van
alles: in die begintijd was nog helemaal niets, geen Israël, geen
wet, geen evangelie van Christus. Maar Abrahams zekerheid lag in God
zelf. Gods betrouwbaarheid en Abrahams vertrouwen gaan gelijk op met
Abrahams betrouwbaarheid en Gods vertrouwen dat Hij in Abraham stelt.
Ik betrek bij deze samenvatting de juiste vertaling van de woorden van
de profeet Habakuk (2:4): de rechtvaardige zal leven door zijn betrouwbaarheid.
Paulus gebruikt dit profetenwoord, maar het woordje ‘zijn’
ontbreekt in zijn citaat! Rom. 1:17 en Gal. 3:11.
De volgende avond is geagendeerd op 22 mei.
W. Baan
Verslag van de studiekring op 10 oktober 2011
Deze avond is geopend door het bidden van een gedeelte
uit Psalm 119. In dit lange lofgebed op de Torah komt het vers voor:
'Ik ben verstandiger dan mijn leermeesters, want uw getuigenissen zijn
mij tot overdenking,' 99. Een toepasselijk woord bij het begin van de
studie van Jakobus drie.
Dit hoofdstuk zet direct krachtig in: Wilt niet met velen leermeesters
zijn. Anders gezegd: het kan niet niet zo zijn dat een groot aantal
in de Gemeente optreedt als leermeesters. Het is absurd: wie onderwijst
wie, wanneer zij met zovele leermeesters zijn. Bittere twist kan het
gevolg zijn, vs 8. We denken ook aan de Gemeenten in wier midden Mattheus
zijn Evangelie schreef. We lezen dat volgens 23:8 Jezus heeft gezegd:
laat u niet rabbi noemen, er is maar één meester. Het is de Christus
die uw leidsman en meester is.
Hoe zullen de leden van Gemeente zich dan opstellen? Als leerlingen, niet aleen van de ene meester maar ook van elkaar. De Joodse wijze van studeren is immers altijd een gezamenlijk gebeuren. Luisteren is wezenlijk en over het oor hoeven geen waarschuwende woorden te worden gesproken. Maar over de tong schrijft Jakobus vele verzen lang. De waarschuwingen betreffen immers de leermeesters en die spreken zo gretig.
Het Mattheus-evangelie waarschuwt voor de hypocrieten. Zij zijn niet enkel als huichelaars te zien (zoals gebruikelijk) maar ook als mensen die gedrag in overeenstemming met de Torah belangrijk vinden en die het hebben van volgelingen nastreven. Zulke mensen zijn onder de leraars te vinden. Jakobus gebruikt mooie metaforen: het paard en het schip. De leermeesters gebruiken hun tong om de leerling naar hun hand te zetten, de leerling als het paard dat niet meer wild en richtingloos mag zijn en als het schip dat niet meer log en stuurloos mag zijn.
Ons gesprek ging over de gezagsverhouding tussen voorganger
en kerkleden in de verschillende grote tradities. De dienaar van het
goddelijke Woord (vdm) in de calvinistische traditie is in de praktijk
toch een leraar die gezaghebbend dat Woord uitlegt. De lutherse predikant
is ondanks dat hij/zij niet meer is dan een geroepen gemeentelid toch
vaak de eenling boven de gemeente. De priester ontleent zijn ambtelijk
gezag aan zijn bisschop en is lid van de geestelijkheid - zonder welk
er geen parochie kan bestaan.
Gezaghebbend is enkel de verkondiging: het Evangelie dat wordt gepredikt.
Uitleg van bijbelteksten kan meestal niet veel meer dan een voorkeur
of mening zijn. Dit mag een gemeentelid aan het denken zetten maar het
is de evangelieverkondiging niet.
W. Baan
Verslag van de studiekring op 31 oktober 2011
Deze avond hebben wij de behandeling van het derde hoofdstuk
van de Jakobusbrief afgesloten. Het laaste gedeelte zou heel goed met
vers 13 kunnen worden gemarkeerd. 'Wie is wijs en verstandig onder u,
hij tone uit zijn goede levenswandel zijn werken in wijze zachtmoedigheid.'
Hier staan de kernwoorden van de brief bijeen.
De wijsheid moet van boven komen. Jakobus waarschuwt voor het 'aardse,
van deze wereldeeuw, duivelse,' vs 15, en zie vooral 4:4!
Ook Luther leefde uit het levende Woord, niet afkomstig van hemzelf
maar van boven geschonken. Bij alle reformatoren vinden wij de nadruk
op de genade die van de andere kant komt. Christus zegt volgens Johannes
3:3 letterlijk: 'Tenzij iemand geboren wordt van boven af, kan hij het
koningschap van God niet zien.'
Geen wijsheid van boven? Dan krijgen bittere naijver en twistziekte
hun kans. Dat gebeurt wanneer vele leraren tegelijk hun tongen in beweging
brengen. 'Liegt niet tegen de waarheid!' waarschuwt Jakobus. De waarheid
moet hier betrokken woren op de reeds genoemde goede levenswandel. Waarheid
is hier te nemen in de Joodse zin van betrouwbaarheid. Ze is dat wat
werkt, goed functioneert, vruchten opbrengt. Er kan geen sprake van
zijn dat met waarheid de christelijke leer wordt bedoeld. Deze woorden
zijn immers geschreven halverweg de jaren veertig na Christus!
Het was de Gedachtenisdag van Kerkhervorming. Daarom besteedden
we in het laatste half uur van de bijeenkomst aandacht aan de kenmerken
van het Nederlandse lutheranisme die door mevr. ds Verhoeven, luthers
predikant in Den Haag, genoemd zijn in een interview. Het interview
stond in het dagblad Trouw van 15 oktober jl. De opsomming kunt u onder
dit verslag aantreffen.
Wat ons aansprak was haar toelichtend woord op ons liberale profiel:
'Wij zetten ons niet af tegen de buitenwereld.' Onze vraag hierbij was:
hoe zit het dan met de 'vriendschap met de wereld', 4:4? We bespraken
ook het verschijnsel dat er nieuwe kerkgemeenschappen zijn die groeien
terwijl zij zich af zetten tegen allerlei bedreigend en verleidend kwaad
in de wereld.
De volgende bijeenkomst staat geagendeerd op maandag 14 november 2011.
W. Baan
Ds T. Verhoeven noemt in een artikel in het dagblad Trouw van 24 oktober 2011 enkele kenmerken van de Nederlandse lutheranen.
Zij hebben een opvallend vrome benadering van het Avondmaal.
Daarin vormen zij duidelijk een brug tussen de calvinisten en de katholieken.
Zij hebben een liberaal profiel; zij zetten zich niet af tegen de buitenwereld.
Voorbeelden zijn hun opkomen voor de homo-emancipatie en voor de vrouwelijke
predikanten.
Zij vinden Maarten Luthers leer van de ‘rechtvaardiging door geloof
alleen’ belangrijk: die staat nog steeds centraal. Zij zoeken geen zelfbevestiging.
Er is voor hen vrijheid waaruit zij met ethische vragen van de Bijbel
bezig zijn.
Verslag van de studiekring op 14 november 2011
In het begin van hoofdstuk vier van de brief van Jakobus wordt wel zeer nadrukkelijk gesproken over oorlog voeren, moorden, vechten en strijden in de Gemeente. Zoveel woorden, het doet ons overdreven aan. Toch is het, op grond van verschillende teksten in deze brief, aantoonbaar dat deze Gemeente een dwarsdoorsnede van de toenmalige samenleving was. Al deze woorden beschrijven de kwalijke gang van zaken. Ook betrekken we bij de uitleg wat Christus zegt over het doodslaan, Matth. 5:21 vv.
Er zijn bijbellezers die zich laten leiden door een uitlegregel
van Calvijn: schrift met schrift vergelijken.
Maar bij de uitleg van een schriftgedeelte door streng calvinistische
gelovigen worden teksten betrokken uit allerlei bijbelboeken, en bljkt
de datering niet van belang te zijn. Als vanzelfsprekend is het uitgangspunt
dat al deze teksten hetzelfde zeggen. Het is triest hoe hier de resultaten
van het hedendaagse bijbelonderzoek volstrekt genegeerd worden.
Calvijns uitlegregel is wel nuttig bij teksten binnen één bijbelboek.
Een mooi voorbeeld is 4:4 waarin Jakobus waarschuwt voor de 'vriendschap
met de wereld.' Wij vroegen ons af waartegen precies Jakobus zich afzet.
Hier komt van pas de vergelijking met 1:27 waar een waarschuwing tegen
de ‘besmetting met de wereld’ staat. In ditzelfde vers lezen we wat
we dan wel moeten doen: omzien naar weduwen en wezen in hun verdrukking.
‘U bidt niet, en wanneer u bidt, doet u dat niet te goeder trouw,’ zegt
Jakobus scherp. Zij die wel bidden, zijn de armen, de weduwen en de
wezen. Zij zijn, zoals Christus zegt volgens Lucas 18:7, ‘de uitverkorenen
die dag en nacht tot de Heer roepen.’
Verhoging en verlaging komen drie maal voor in dit hoofdstuk. Wie zich hoog verheft en hoog wil zitten, wil niet horen bij de armen, de weduwen en de weduwen. Wie een lage plaats inneemt, wel. Het zich op een lage plaats zetten ten opzichte van de Heer mag niet in 't algemeen als religieuze afhankelijkheid worden gezien, maar moet in het verband van de brief blijven staan.
W. Baan
Verslag van de studiekring op 1 december 2011
Wij openden de avond door het bidden van Psalm 133. Hoe
goed is het dat broeders ook samenwomnen. De scherpe kant van deze tekst
zit in het woordje 'ook'. We zijn wel broers, maar kunnen wij ook samen
onder één dak de broederschap waarmaken?
‘Wie van zijn broeder kwaad spreekt...’ zegt Jakobus in 4:11, en in
die tekst staat letterlijk: omlaag spreken. Een uitdrukking die wij
niet kennen maar duidelijk wordt wanneer we die zetten tegenover ‘hoog
houden’. Sommige vertalingen vullen ‘broeder’ aan met ‘... en zuster.’
Maar was Jakobus dan zo onverschillig jegens de vrouwen in de Gemeente?
Ik denk dat hij het woord broeder allereerst aan zijn Hebreeuwse bijbel
ontleent. Daar zijn de broeders degenen die samen verantwoordelijkheid
zijn: voor het blijven bij de belofte, voor het behoud van de vrijheid,
voor het bewaren van de vrede. Helaas is de praktijk, dat de ene de
andere naar het leven staat, Genesis 4. De broeder omlaaghalen of oordelen
is hetzelfde als het omlaaghalen en oordelen van de Torah. Want zo ontken
je de strekking van de Torah, dat die aan het bevrijde volk Israël geschonken
is als een verhaal om het volk te houden bij de bevrijding. Tot de kern
van de Torah behoren de Tien Woorden. Die eindigen met het spreken over
de naaste. Ongetwijfeld daarom beëindigt Jakobus zijn perikoop met de
woorden: ‘Wie bent u, dat u uw naaste oordeelt?’ Oordeelt u uw broeder,
dan maakt u het hem onmogelijk dat hij uw naaste wordt.
In de slotperikoop van hfdst. 4 komt het beroemde ‘voorbehoud van Jakobus’
voor: Indien de Heer wil, zullen wij leven
en dit of dat doen. Mijn bezwaar tegen het veelvuldig gebruik van dit
woord is, dat het in termen van algemeenheid genomen wordt. Maar ‘leven’
is nooit algemeen in de Schrift. Het is altijd gevuld en gericht: gevuld
met een praxis overeenkomstig het leven van Christus, en gericht op
Gods koningsregering. Dit is kritiek op de rijken die hun leven naar
welgevallen inrichten omdat zij het baseren op macht en bezittingen.
Misschien dat daarom het begin van hfdst. 5 zo scherp is tegen de bezitters.
De suggestie wordt gewekt dat het hebben van rijkdom per definitie een
vrucht is van uitbuiterij. De woorden aan het slot van vs 3 brengen
het juiste zwaartepunt aan: ‘... terwijl het de laatste dagen zijn.’
Daarover meer op de kringavond die is geagendeerd op 12 december.
W. Baan
Verslag van de studiekring op 12 december 2011
In deze adventstijd spreekt hoofdstuk vijf van de Jakobusbrief
des te duidelijker. De laatste dagen worden genoemd, vs 3, en daarbij
sluiten aan de woorden over de komst van de Heer, vs 7 en 8, en de Rechter
die voor de deur staat, vs 9. Het zijn bemoedigende woorden en aansporingen,
bedoeld om de geknechte landarbeiders te sterken. De werkmensen worden
gekort op hun loon door heren die het er zelf goed van nemen. Scherpe
woorden van Jakobus... verbijsterend dat rijken en armen in de Gemeente
zo tegenover elkaar staan.
Hoe moeten de laagsten in de Gemeente daarmee omgaan?
Volharding en gebed zijn de aangewezen gedragingen, en daarmee strijdig
in de geloofsgemeenschap zijn eedzwering en ziekte. De eedzwering wordt
direct na de volharding genoemd: die moet de Gemeente vermijden, want
zij volhardt! Job heeft volhard, hij bleef een beroep doen op God om
recht gedaan te worden. Maar eedzwering is iets van deze wereldeeuw
waarmee wereldlingen zichzelf in hun recht zetten en zich handhaven
met God achter zich.
Ook ziekte is een toestand die in de toenmalige beleving verwant is
aan de dood. Het kwaad van deze wereldeeuw brengt de gemeenteleden in
de gevaarlijke invloedssfeer van ziekte en dood. Het gebed is nodig
om daaraan een halt tot te roepen. Is dit gebedsgenezing? Zolang het
maar geen tijdloze religieuze plechtigheid met een medische bedoeling
is. Want dan wordt dit gebed losgemaakt uit het verband van deze brief.
Het beroep op Elia en zijn krachtige gebed komt ietwat vreemd op ons
over. Waarom spreken over een gebed om regen, terwijl het eerst gaat
over ziekengenezing?
De Naardense Bijbel vertaalt heel trefzeker: ‘Elia was een mens die
net zo te lijden had als wij...’ Dat soort lijden moeten wij terugvinden
in de Jakobusbrief. Het is een lijden aan deze wereldeeuw, van de allerzwaksten
die geen kracht hebben om zich tegen de religie van de sterken teweer
te stellen. Elia laat de hemel sluiten: de regen (manifestatie van de
god der vruchtbaarheid) blijft uit. De rijke grondbezitters hebben hier
de meeste schade van.
Jakobus eindigt met een klemmende oproep: beweeg een gemeentelid dat
afdwaalt van rechte levenspraktijk tot omkeer. De redding van zijn leven
uit de dood staat op het spel!
W. Baan