De opbouw van de liturgie
Als u een eeuw kon teruggaan in de tijd, had u in de Evangelisch-Lutherse
Gemeente een Eredienst kunnen vieren die in weinig verschilde van
een hervormde of gereformeerde. Later kwam er een vaste Avondmaalstafel,
maar het was pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw dat van opvallende
liturgische verandering sprake was.
Onder invloed van lutherse hoogleraren als Dr W.J. Kooiman 1)
werd in luthers Nederland een Dienstboek ingevoerd waarin recht gedaan
werd aan Luthers inzichten.
Luther heeft nooit de katholieke structuur van de
Eredienst willen afschaffen. Voorzover de vaste en de wisselende onderdelen
2) van de Liturgie niet in strijd waren met de heilige
Schrift, liet hij ze ongemoeid. Gezangen die bekend en geliefd waren,
wilde hij niet afschaffen. Luther had hierbij duidelijke pastorale
overwegingen. Maar hij keek wel verder dan naar wat het hier en nu
eiste. Bij zijn enthousiasme over het gebruik van de volkstaal plaatste
hij de kanttekening, dat het Latijn van de Liturgie te waardevol is
om zomaar achterwege te laten. Het universele van deze liturgische
taal moest bewaard blijven. Hij liet zijn studenten de Latijnse vespers
zingen.
Voor het volk dat vrijwel niets weet van de Bijbel en het christelijk
geloof is er de 'deutsche Messe und Gottis dienst.' Laat de misgewaden,
het altaar en de kaarsen rustig blijven.
Maar zij die zich 'mit hand und munde' een christen betonen, moeten
thuis samenkomen om te bidden, te lezen en de sacramenten te ontvangen.
Vroege, belangrijke geschriften van Luthers hand over de Liturgie
zijn:
Formula missae et communionis, eind 1523
Von der Ordnung des Gottesdienstes in der Gemeinde, 1523
Eine Weise, christliche Messe zu halten, und zum Tisch Gottes zu gehen,
1524
Deutsche Messe und Ordnung des Gottesdienstes 1526
Das Taufbüchlein verdeutscht, aufs neue zugerichtet, 1526 (eerste
editie 1523)
Ein Traubüchlein für die einfältigen Pfarrherrn, 1529
NB: op deze site kunt u een nauwkeurig verslag
van een avondmaalsviering te Wittenberg lezen.
Het is in 1536 geschreven door Wolfgang Musculus 40).
In het geschrift van 1523 stelde Luther een gezuiverde mis voor,
met het oog op een uiteindelijk in te voeren Duitse mis. In 1525 schreef
hij, dat het hem eigenlijk niet veel uitmaakte hoe de uitwendige vorm
van de Liturgie was, maar dat de vrijheid die hij wilde bieden nooit
op willekeur mocht uitlopen.
Duidelijk is te merken, hoe belangrijk Luther de Schriftuitleg vond. Zelfs
in de vespers preekte hij vóór het Magnificat uit een Oud-Testamentische
pericoop.
Wanneer een kernpunt van het christelijk geloof aan de orde was, zoals de rechtvaardiging, kon Luther onverzettelijk pal staan voor de letter van de h. Schrift. In andere situaties ging hij vrijmoedig met de letter om, en durfde een tijdlang de brief van de apostel Jakobus te noemen: een brief van stro. Het ging hem uiteindelijk niet om de prediking van een geschreven woord. Hij predikte Christus zelf die het levende Woord is.
Wezenlijk in Luthers visie op de sacramenten (Doop, Biecht en Avondmaal)
is, dat het gestalten van het Woord Gods zijn: met zichtbare tekens.
Ze zijn ook werkzaam, dat wil zeggen, niet zomaar symbolisch, maar
krachtdadig.
Heel concreet kon Luther spreken over het Doopwater. 'De Heilige Geest
blaast in het water van de Doop, en daarom is het van een reinigende
kracht.'
Over brood en wijn in het Avondmaal was zijn overtuiging eenvoudigweg:
Omdat Jezus zelf gezegd heeft: neemt eet, dit is mijn lichaam en mijn
bloed, - daarom ontvangen wij in en met en onder brood en wijn het
lichaam en het bloed van Christus.'
De Biecht heeft Luther niet consequent een apart sacrament genoemd.
Hij wist dat ook in de evangelieverkondiging in de Eredienst het element
van zondenbelijdenis en -vergeving aanwezig was. Bovendien ontbrak
in de Schriftgedeelten over de Biecht het voorschrift van het gebruik
van een een duidelijk teken.
Al dacht Luther heel concreet over de werkzame kracht van de sacramenten,
toch ontkwam hij aan het automatisme. Hij benadrukte de noodzaak van
het geloven bij het ontvangen van de sacramenten. Het geloof máákt
weliswaar de sacramenten niet, maar zonder geloof zullen ze geen nut
hebben.
Gemakkelijk toegankelijke lectuur over Luthers visie op de Liturgie
en in het bijzonder op de sacramenten zijn:
Prof.Dr. C. Riemers, Luther en het sacrament van de boetvaardigheid,
Kampen 1967 (antiq.)
Ds C. Pel, Avondmaalsgast en Kerklid, 1968 (antiq.)
Witte Zwanen, bij ons wordt geleerd, 's Gravenhage 1985 Hfdst. 5:
De Kerk rond Woord en Sacrament. (uitg. Boekencentrum)
Willem Jan Kooiman, 1903-1968, raakte geboeid door het lutheranisme, door gesprekken met lutheranen en persoonlijke studie. Hij werd luthers predikant achtereenvolgens in Wildervank, Deventer en Amsterdam. Hij promoveerde op het onderwerp 'Luthers's Kerklied in de Nederlanden', diss. Amsterdam 1943. In 1946 werd hij hoogleraar aan het Evang.-Luthers Seminarium te Amsterdam, en ook gewoon hoogleraar in de theologie aan de Universiteit van Amsterdam, tot 1968.
Vaste onderdelen zijn bijvoorbeeld het Kyrië en het 'Onze Vader'.
Die komen altijd in de Liturgie voor, ongeacht de tijd van het jaar.
Een wisselend gedeelte is bijvoorbeeld een Schriftlezing. De keuze
wat te lezen, is afhankelijk van het tijdvak of het feest dat zich
voordoet.
Deze tijdvakken en feesten zijn onderdelen van het Kerkjaar.
Voor overige informatie over de vaste onderdelen: zie de onderstaande paragrafen met bijbehorende noten.
voorafgaande aan de Woorddienst:
VOORBEREIDING 3)
a. "In de Naam 4) van de Vader en de Zoon en
de Heilige Geest"
b. "Onze hulp is in de Naam van de Heer..."
c. Verootmoediging
INTROïTUS 5)
Ingangspsalm, bestaande uit antifoon 6) - psalmverzen - Ere zij de Vader (Gloria Patri 7)) - herhaling van de antifoon
Heere God, ontferm U (Kyrië) en: Ere zij God (Gloria)
'Laten wij de Heer om ontferming aanroepen voor de nood van deze wereld, ( ... ... ) 10), en laten wij zijn Naam prijzen, want zijn barmhartigheid heeft geen einde'
'De Heer zij met u' - 'en met uwen geest'
COLLECTA 13) (ZONDAGSGEBED)
De structuur van de Collecta is doorgaans die van een drieslag. Zie hiervan een voorbeeld met uitleg 14). Luther heeft deze belangrijke gebeden gehandhaafd 15).
DE WOORDDIENST 18)
OUD-TESTAMENTISCHE LEZING 19)
GRADUALE-PSALM 20)
EPISTELLEZING 21)
waarna Psalmwoord en Halleluja 22)
ZONDAGSLIED 23)
EVANGELIELEZING 24)
met daarvoor en daarna een doxologie (= lofzegging). 25)
Hierna kan het CREDO (=Geloofsbelijdenis) volgen 26).
Dit kan een gezongen Credo zijn of het kan gesproken worden.
Na het Credo op deze plaats, of onmiddellijk na de evangelielezing,
kan/kunnen één of meer
LIEDSTROFE(N) worden gezongen. Tijdens het zingen daarvan gaat de
predicator naar de kansel of het spreekgestoelte.
DE PREEK Over de aard en het functioneren van de prediking, in het bijzonder
in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht, kunt u een korte
inleiding lezen die vooraf gaat aan de pagina 'Verkondiging' elders
op deze site.
Na de preek volgt het PREEKLIED. Een alternatief is, op dit moment
het Credo te zingen. Het Credo zingen na de preek is heel klassiek.
Zie opnieuw de verantwoording hiervan.
Het preeklied is altijd een eigen keuze van de liturg-predicator,
en sluit doorgaans op de inhoud van de preek aan.
DIENST DER OFFERANDEN EN GEBEDEN
In plaats van de term 'Dienst der offeranden'
gebruiken we ook wel 'Aanbrengen van de gaven' 27)
gebeden - die hier meestal voorbeden zijn 28), afgesloten
(wanneer er geen H. Avondmaal wordt gevierd) met het Onze Vader.
De Avondmaalsdienst
GELOOFSBELIJDENIS Het Credo wordt op deze plaats in de Liturgieviering
gezongen wanneer het H. Avondmaal gevierd wordt. 29)
PRAEFATIO na een openingsdialoog tussen voorganger en gemeente volgt een
lofgebed, gezongen door de voorganger. 30)
HEILIG (sanctus) en GEZEGEND (Hij die komt (benedictus)) met HOSANNA 31)
Een zeer oude reeks. 32)
AVONDMAALSGEBED Dit zijn woorden van memoria: gedachtenis van Gods
bevrijdende daden. 33)
INZETTINGSWOORDEN 34) Zij kunnen deel zijn van het
avondmaalsgebed, maar komen er toch ná, als evangelie aan de
Gemeente gericht. Wij handhaven hierbij de elevatie. 35)
AGNUS DEI Hierna zingen wij het Agnus Dei, het ‘Christus Lam
Gods’ waarbij voorganger de grote ouwel breekt. 36)
COMMUNIE De gemeenteleden worden genodigd ter communie. 37)
Na de communie, wanneer de gemeenteleden weer zitten, wordt een kort slotgebed gezegd. Een slotvers wordt gezongen, waarna :
HEENZENDING en ZEGEN 39)
3)
Aan het woord Voorbereiding is te zien dat het hier niet gaat om
een formele schuldbelijdenis, maar om zelfonderzoek met het oog op
de Eredienst die gaat beginnen: wie zijn wij dat wij Gods heilsgeheimen
uitspreken en vieren?
'Laten wij nu bidden dat wij leven voor zijn aangezicht, om Hem te
dienen al onze dagen,' vragen wij. Dit dienen ziet op de Eredienst
die gaat beginnen, en dóórgaat, het hele leven door.
4)
De Naam van de HEER gaat voorop.
Het woordje 'in' betekent hier: op gezag van, of, betrokken op.
De Naam is onuitspreekbaar, maar wij spreken met drie woorden:
Vader, Zoon, Geest.
Het is een zeer oude poging om van God te zeggen dat Hij Liefde is.
Liefde is relatie. De Vader, de Zoon en de H. Geest hebben elkaar
lief, zij zijn in God en zijn ook zelf 'afzonderlijk' God.
5)
Introïtus betekent binnenkomst. Toch zijn de voorganger en het
kerkenraadslid naast hem/haar al binnen... .
Elke oplossing is aanvechtbaar, maar veel is te zeggen voor een Voorbereiding
en Introïtus vóór de altaartafel. Pas tijdens het
psalmgezang loopt de voorganger naar de altaartafel of naar de lezenaar.
6)
Een antifoon (keervers) wordt doorgaans vóór - en na een aantal psalmverzen gezongen. Soms is het een refrein dat enkele malen tussen een aantal verzen voorkomt. Het haalt een bepaalde gedachte naar voren en 'zet de toon' - dat laatste letterlijk: het laat horen in welke toonsoort de navolgende psalmverzen worden gezongen.
7)
De volledige Latijnse tekst luidt: Gloria Patri et Filio et Spiritui
Sancto - Eer aan de Vader en aan de Zoon en aan de Heilige Geest.
Past dit wel aan het slot van een psalm - die toch van joodse origine
is?
Wij kunnen het verdedigen door te stellen, dat de christelijke Gemeente
begonnen is als een joodse stroming. Bovendien is het belijden van
de Drieëne God al zeer oud.
8)
Kyrië is de aanroeptitel 'HEER!' Het is afkomstig uit het openbare
leven: zo werd een aanwezige hoge bestuurder verwelkomd.
In de Liturgie fungeert het in het smeekgebed 'HEER ontferm U'. De lutheranen
zingen het tweemaal, en daartussen 'Christus ontferm U'.
Dit gebed is geen belijdenis van schuld, maar een gebed voor de nood
van de wereld.
9)
Het Gloria (ook wel Gloria in excelsis of Groot Gloria genoemd, lees
de tekst) is hoofdzakelijk een lofgebed in hooggestemde bewoordingen.
Het Kyrië is ouder; het wordt in elke Liturgieviering gebruikt.
Maar ook het Gloria heeft het volgehouden tot de dag vandaag - een
bewijs, dat de tekst en de bijbehorende melodieën zeer sterk
zijn.
Het wordt niet gezongen in de tijd vóór Pasen.
10)
( ... ,,, ) Op deze plaats kan een diaken, de predikant of een andere
liturg een intentie uitspreken.
Het is bij voorkeur iets dat ons hoog zit, dat we in de Liturgie onmiddellijk
voor God willen brengen.
11)
Wat doet een groet op dit moment in de Dienst? Meestal wordt hij
gezegd / gezongen door de predikant, Maar die gáát toch
al voor, vanaf het begin van de Dienst?
Toch mogen ook diaken en misdienaars de eerste delen van de Liturgie
verrichten. Gaat daarna de priester bidden, dan is eerst een groet
aan het kerkvolk zinvol.
Nu wordt het meer ervaren als een oproep om aandachtig te zijn. De
Kerk bidt of spreekt namens de HEER.
12)
Het antwoord van de Gemeente is wat gedateerd. 'Geest' is een hier een Hebreeuwse spreekwijze voor de persoon zelf. Daarom dat sommigen Gemeenten dit antwoord hebben aangepast. Het luidt dan: 'en ook met u.'
13)
Collecta is letterlijk.: verzamelden. Het gebed tot het verzamelde
volk, of het gebed waarin alle intenties van het Kyrië-gebed
samen genomen worden? De beknoptheid doet in ieder geval die oorspronkelijke
naam recht.
Voor elke zon-, feest- en gedachtenisdag heeft de Westerse Kerk een vaste
Collecta. Hier bidt niet een willekeurige voorganger (een zelf gemaakt
gebed), maar hier wordt het gebed der Kerk uitgesproken.
15)
Luther handhaafde de Collecta. Hij beveelt in zijn 'Deutsche Messe und Ordnung Gottis Dienst' aan, het te zeggen op een gebedstoon. Ook aan te bevelen is, dat de voorganger bij het zeggen van de Collecta niet achter maar vóór de altaartafel staat, hetgeen in tot in de vorige eeuw heel gebruikelijk was. Zie over deze plaats het artikel van ds H. Valk.
18)
Het lezen uit heilige (correcter: gewijde = sacer, sacra) geschriften is van alle tijden en komt in zeer vele religies voor. De oudste christelijke Gemeenten lazen al brieven van hun stichters (apostelen en/of evangelisten) en later ook evangeliën (die als Christus- verkondiging bedoeld zijn). Zij hadden de gangbare Hebreeuwse bijbelboeken, zeker als er veel joden in hun midden waren, en gebruikten daarnaast de Septuaginta, een Griekse vertaling / bewerking daarvan.
19)
De eerste Schriftlezing in onze Liturgie is doorgaans een Oud- Testamentische.
In de lutherse Hoofdienst op zondagochtend is deze pas in de vorige
eeuw weer in zwang gekomen. Voor die tijd beperkte men zich tot Epistel
en Evangelie.
De keuze van Oud- Testamentische lezingen is zeer oud: afkomstig uit
oud-kerkelijke centra als Milaan, de oostkust van Spanje en natuurlijk
Rome.
20)
Beurtzang van volk en schola cantorum, later van schola cantorum
en cantor. Meestal enkele (gregoriaanse) psalmregels. Het woord komt
van 'gradus', de trede naar de lezenaar.
In de lutherse Liturgie doorgaans één of meer verzen
uit een geneefse psalm.
21)
De tweede Schriftlezing is van onderwijzende en ook wel vermanende aard. Epistel = brief, d.w.z. van een apostel. In principe wordt in Dordrecht het klassiek-lutherse leesrooster gebruikt. Een enkele keer wordt (eveneens volgens dit rooster) op deze plaats gelezen uit het boek Handelingen der apostelen of uit de Openbaring aan Johannes.
22)
Het psalmwoord (onberijmd gezongen/gezegd) hoort thuis bij het Halleluja
dat eigenlijk bedoeld is als vreugdevolle inleiding op de evangelielezing.
Het vervalt op 'paarse zondagen', alhoewel het in de Advent hier en
daar gehandhaafd wordt. In de Advent zou men het kunnen vervangen
door het 'Hosianna,' kom toch te hulp.
Op deze site staat een
artikel van ds Baan over de plaats van het 3 x Halleluja.
23)
Dat elke zondag haar vaste zondagslied heeft, vindt zijn oorsprong in het proprium van de katholieke eucharistieviering: de inhoud van enkele zangstukken zoals Introïtus, Graduale en Alleluia hóórt bij een specifieke zondag door het jaar of bij een gedachtenis- of feestdag. In de Liturgische Katern (een bijlage bij het Liedboek) vindt u de lijst van zondagsliederen.
24)
Voorlezing uit een evangelieboek in de Liturgieviering vond al voor 150 na Chr. plaats. Het wordt gehoord als woorden van de HEER zelf, vandaar dat de Gemeente staat gedurende het voorlezen. De keuze ligt, net als bij de Epistel, in principe vast.
25)
Dat vóór en na de evan0gelielezing een doxologie door de Gemeente wordt aangeheven, is ter ere van de Christus Jezus, Heiland van de wereldvolkeren, wiens goede boodschap ten gehore wordt gebracht.
26)
Na de evangelielezing kan hier het Credo worden gezegd/gezongen.
Dit gebeurt hier alleen als in de Dienst geen Heilig Avondmaal word
gevierd.
'Wij geloven allen in één God'
Dit zijn de eerste woorden van gezang 331 in het Liedboek voor de
Kerken. Nederlandse lutheranen zingen het samen als Credo in hun Liturgieviering.
Het is een voorbeeld van gezongen geloof. Wij geloven niet volgens
een strak schema vol regels, maar zingen de grote woorden die de Kerk
leert. 'Het geloof dat geloofd wordt' — is lofprijzing.
Luther heeft de geloofsbelijdenis van Nicaea op vrije manier in dit
strofische lied gegoten. Hij gaf het een plaats in zijn Deutsche Messe.
Het moment waarop het in onze Liturgievieringen wordt gezongen, wisselt
nogal. Het komt vlak na de lezing van het evangelie, of na de preek,
of helemaal aan het einde van de Eredienst. Is er sprake van een Avondmaalsdienst
(die door sommigen 'de Hoofddienst' wordt genoemd), dan staat het
tussen de voorbeden en de beurtspraak die voorafgaat aan de prefatie
in.
27)
De Dienst der offeranden en gebeden vormen een eenheid. De ingezamelde
gaven worden op de altaartafel gelegd.
Daar horen ook brood en wijn bij. Lees
een kort artikel over het aanbrengen van de gaven.
28)
De Kerk is geen biddende gemeenschap omwille van eigen vroomheid,
troost, grootte en invloed, maar omwille van de nood van mensen: dat
kunnen de eigen leden zijn, maar ook groepen of enkelingen buiten
de Kerk. Daarom spreken we van voorbeden.
Een voorbede is zelf eigenlijk geen gebed, maar een oproep tot gebed.
Dat gebed is het 'Heer ontferm U.' Het gaat hier om meer gearticuleerde
oproepen, minder direct-spontaan als aan het begin van de Dienst,
wanneer tot het Kyrië-gebed wordt opgeroepen.
29)
Wordt het Heilig Avondmaal gevierd, dan staat het Credo hier als
een soort afbakening van wat vroeger de 'mis der ongedoopten' en de
'mis der gelovigen' werd genoemd.
In de oud-christelijke Kerk moesten de catechumenen (zij die zich
voorbereidden op de H. Doop) het kerkgebouw verlaten voordat het Credo
werd aangeheven.
30)
Praefatio (lett. voorwoord) bestaande uit vredegroet, 'verheft de harten' en dankzegging, elk bestaande uit een korte tweeregelige dialoog. De danzegging loopt uit op een 'solo' van de voorganger, een wisselende tekst.
31)
Sanctus betekent heilig, en de tekst is naar Jesaja 6: Heilig, heilig,
heilig is de Heer der machten.
Benedictus betekent gezegend: ‘Gezegend hij die komt in de naam
van de Heer,’ en dit komt uit verschillende bijbelgedeelten
waar de komst van de Verlosser wordt beloofd of beschreven.
De slotzin van het Benedictus luidt: 'Hosanna in den hoge.' Hosanna
betekent: 'Kom bevrijden!'
Sanctus en Benedictus zijn al in de zevende eeuw in West-Europa achter
elkaar gezet binnen de avondmaalsliturgie.
32)
De volgorde: Prefatie, Sanctus & Benedictus, Avondmaalsgebed met Onze Vader, Inzettingswoorden en Agnus Dei dateert van vóór de Middeleeuwen, al is het Didachè tafelgebed nog ouder.
33)
Het avondmaalsgebed dat daarna komt, kan worden afgesloten met het ‘Onze Vader.’
34)
Het is een citaat uit de Eerste brief van Paulus aan de christenen te Korinthe, 11:23-26, met aanvullingen uit de Evangeliën volgens Lukas (22:20) en volgens Mattheüs (26:28).
35)
De elevatie is ietwat omstreden binnen het lutheranisme: het opheffen van ouwel en beker en het tonen daarvan aan de Gemeente door een beweging die de vorm van het kruis volgt. Het zou een magische werking suggereren. Wij benadrukken echter door de elevatie de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in brood en wijn.
36)
De grote ouwel ('zicht-ouwel') wordt gebruikt bij de elevatie.
37)
Zij scharen zich rondom de altaartafel. De ouwel kan men desgewenst indopen in de beker. Na de communie reiken zij elkaar de hand en wensen elkaar de vrede van Christus.
39)
De zegen kan zijn: de zegen van Aäron, ook wel Oud-testamentische zegen genoemd, of ze kan zijn de apostolische zegen, de Nieuw-testamentische zegen.
40)
Wolfgang Musculus (1497-1563) was Benedictijn maar trad o.i.v. Luthers geschriften uit de orde. Hij werd secretaris van Martin Bucer, wiens standpunten hij van harte aanhing.
In 1531 werd hij predikant te Augsburg. Op voorspraak van Bullinger werd
hij in 1548 hoogleraar te Bern. Hij stelde zich tolerant en irenisch op.