De Tien Woorden (Tien Geboden) in eigen werkvertaling
Exodus 20:1-17
1 God sprak al deze woorden, zeggende:
2 Ik ben de Heer uw god die u heb doen uitgaan uit Egypteland uit het slavenhuis.
3 Er zal bij u geen andere godheid zijn voor mijn aangezicht.
4 U zult voor mij niet maken een beeld of gestalte van wat in de hemel boven is, van wat op de aarde daaronder is, van wat in het water onder de aarde is.
5 U zult u niet neerwerpen voor hen en hen dienen, want ik de Heer uw god ben een jaloerse godheid. bezoekend de schuld van de vaderen aan de kinderen, aan de derde aan de vierde generatie van hen die mij haten;
6 maar verbondsweldadigheid doende aan duizenden generaties van hen die mij liefhebben en mijn geboden bewaren.
7 U zult de Naam van de Heer uw god niet opnemen voor een bedrieglijke zaak. Want niet voor onschuldig zal de Heer houden dien zijn Naam opneemt voor een bedrieglijke zaak.
8 Gedenkt de sabbathdag om die te heiligen.
9 Zes dagen zult arbeiden en al uw werk doen;
10 Maar de zevende dag is een sabbath voor de Heer uw god; u zult geen enkel werk doen, u, uw zoon, uw dochter, uw slaaf, uw slavin, uw grootvee, uw vreemdeling die in uw poorten is.
11 Want zes dagen lang maakte de Heer de hemel en de aarde de zee en alles wat daarin is; maar Hij rustte op de zevende dag: daarom zegende de Heer de Sabbathdag en heiligde die.
12 Eer vader en uw moeder opdat uw dagen verlengd worden op het land dat de Heer uw god aan u geeft.
13 U zult niet moorden.
14 U zult niet ontuchtig misbruiken.
15 U zult niet roven.
16 U zult niet uitspreken tegen uw Naaste een leugenachtig getuigenis.
17 U zult niet begeren het huis van uw Naaste, u zult niet begeren de huisvrouw van uw Naaste, zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund, zijn ezel, al wat voor uw Naaste is.