DE OPBOUW VAN DE TIEN WOORDEN IS VERKONDIGING
De verkondiging op de Vierde Zondag na Epifanie
Exodus 20 - lees een werkvertaling
Het Eerste der Tien Woorden
Gemeente, de vorige keer zijn we begonnen met het luisteren naar de
Tien Woorden. Luisteren — ook naar het verband waarin die
Tien Woorden staan.
Zij zijn uitgevaardigd door de bevrijdende God.
Het is daarom dat ik zei: de Tien Woorden zijn geen universele zedenwet.
Zouden ze universeel zijn, dus, heel algemeen, geldend voor alle mensen
en overal, dan gaat er iets wezenlijks verloren. Verloren gaat dat ze
zeer in het bijzonder zijn ingezet bij Israël.
Ingezet door de Heer, de God van Israël.
Deze Tien Woorden kúnnen ook niet tezamen universeel zijn. Wat
te doen bijvoorbeeld met het Eerste, dat luidt: ‘Er zullen bij u
geen andere godheden zijn’ ?
Het is de bedóeling niet van dit Eerste der Tien Woorden dat het
geloof en de godsvoorstelling van andere volkeren moeten worden veroordeeld.
Voor Israël, uit het slavenhuis Egypte verlost, voor dát volk
geldt dit Eerste der Tien Woorden.
Als er één van de tien niet algemeen is, dan is dit het
wel.
Ze zijn – geen van tien – niet bedoeld om mensen klein te maken. Niet bedoeld om u in de schuld te houden, om u telkens weer in te peperen hoezeer u tekort schiet. Want zo zijn ze niet bevrijdende woorden. We hebben ze dan al losgemaakt van het titelhoofd: ‘Ik ben de Heer uw God die u uit het slavenhuis Egypte verlost hebt.' We beginnen de Tien Woorden dan met: ‘Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.' Dat is nou er wetten van maken, als u zo begint, zonder dat titelhoofd.
Een ander misverstand is, dat hoorders van de Tien Woorden wel beginnen
met de bevrijdende Heer, maar nog steeds denken
dat ze tien eisen zijn.
Een tegenprestatie voor de bevrijding...
Maar, de Tien Woorden zijn niet een soort leidraad voor tegenprestatie.
Dus niet: ‘Ik de Heer heb u verlost, nu moet u als dank zo en zo
leven.'
Ze hóren bij de bevrijding die de Heer bewerkt heeft. Die bevrijding
gaat verder, in de verhouding van de Heer tot zijn volk, in het volksleven
zelf, in de verhouding van de één tot zijn naaste.
Mozes gooit de tabletten van de Tien Woorden stuk
Hoor de Tien Woorden als een tienvoudige stem van Gods liefde. Een liefde
actief en concreet, want die Tien Woorden zijn krachtdadig, ze zijn werkzaam.
Ze zijn praktisch, gaan over het leven van zijn volk.
Het zijn niet onze ideeën over wat nuttig en netjes is.
U kunt zelf zien dat het niet werkt. In de vorige eeuw hebben we twee
vreselijke wereldoorlogen meegemaakt, en dat terwijl onze cultuur en het
peil van onze zeden toch grote hoogte bereikt hebben. Waar bleven onze
ideeën over wat nuttig en netjes is? ‘Gooi maar in m'n pet'
is mijn mening. Wie een verhaal ophangt over normen en waarden, bedoelt
bijna altijd het gedrag van zijn/haar medemens. Triest zeg, het kan ook
niet anders. Want de Heere-God is weggedrukt uit onze samenleving. Is
dat het geval, dan is ook de naaste uit beeld en rest ons: slavernij aan
ons ego.
Daarom is het zo belangrijk om de Tien Woorden te laten klinken zoals
zij beginnen: ‘Ik ben de Heer uw God, die u uit het slavenhuis Egypte
heb uitgeleid.'
De Tien Woorden komen met gezag tot Israël en de Kerk. Met gezag,
het zijn bevrijdende woorden, en dus woorden die machtig zijn, deze bevrijding
te bewerken. Net als het machtswoord van de Christus over de storm op
zee en op het kolkende water.
Maar dan moeten ze wel alle tien bij elkaar blijven.
‘Tien' is een volheidsgetal. Naar antiek-oosters besef zijn zulke
getallen machtig, hebben de kracht om de inhoud waar te maken. Daarom
is de opbouw van de Tien Woorden zo belangrijk, géén van
de tien kan gemist worden.
Eerst richt de Heere-God de aandacht op zichzelf, op zijn unieke goddelijkheid
en op zijn heilige Naam.
Vervolgens maakt Hij ons tot bevrijde mensen wat betreft de werkweek en
de verhouding tot onze vader en moeder. Inmiddels zijn we terechtgekomen
bij de tweede helft van de Tien Woorden en die bepaalt onze verhouding
tot de naaste.
Wanneer ze alle Tien tot hun recht gekomen zijn, tot vervulling gekomen,
dan zouden we mogen geloven: nu is onze humaniteit gaaf en compleet, zo
heeft de Heere-God ons, mensen, bedoeld. Eén is ons al voorgegaan
in die gave humaniteit, en dat is de Christus.
Als we op de voorafgaande wijze luisteren naar de Tien Woorden, dan kunnen
ze onmogelijk vrijblijvend zijn. Het zijn bevrijdende woorden en bevrijding
is nooit vrijblijvend.
De Heer had een arm met macht en krachtige hand, zo bezingen sommige psalmen
de bevrijding uit het slavenhuis. Daarbij komen de Tien Woorden, die zijn
ook niet vrijblijvend, ze worden ‘Wet' genoemd, en dat is de onmisbare
vorm. Zo kunnen we zien dat Gods bevrijding geen aanbod is dat we in overweging
kunnen nemen. ‘Gij zult ... !' klinkt met goddelijk gezag. De Heer,
zijn arm met macht en zijn krachtige hand, zijn bevrijdende woorden komen
met gezag.
Dit is geen prettige prediking, zeker niet voor moderne mensen die toch
vroom willen zijn. Geen prettige prediking, want hier is geen ruimte voor
het eigen vrome gevoel.
Ja, vroom gevoel, religiositeit, die doen weer helemaal mee in deze tijd.
Maar het moet wel naar de smaak van de hedendaagse mens zijn. Je ziet
het in allerlei fantasie-liturgie, bijeen geraapte liedteksten en wat
al niet. Klassieke prediking..., dat wordt niet meer gepruimd.
Maar - zou die kritiek misschien terecht zijn?
Is onze prediking niet gebaseerd op een autoritair godsbeeld? Een autoritaire
vader, van het soort dat zegt: ik weet wel wat goed voor jullie is...?
Ja en nee. Ja, inderdaad spreekt de Heere-God met gezag tot ons.
Nee, want het is allemaal gericht op onze geestelijke zelfstandigheid.
De Heer houdt ons niet klein, maar wil ons laten opgroeien. Hij laat ons
heel geleidelijk los – ik zelf (ik spreek voor mezelf) ervaar dat
als godsvervreemding.
Godsvervreemding, is dat niet iets heel negatiefs? Maar dan moeten we
dat anders, juist positief nemen.
Uw vader en moeder kunnen ook niet uw hele leven lang uw handje vasthouden.
Christus zegt: ‘Een man zal zijn vader en moeder verlaten... .'
Dan zul je zelf keuzes moeten maken; om dat te kunnen moet je vrij zijn.
Het vrij-zijn in het bevrijdende werk van de Heere-God aan ons. Kunnen
we Hem dan daarna vergeten?
Wij zullen en mogen Hem niet vergeten. Te allen tijde is en blijft Hij
de bron, maar: drink als een reiziger uit een bron. De reiziger blijft
niet vertoeven en talmen bij de bron, maar gaat gesterkt verder.
Bevrijding is het stellen in de vrijheid. Maar willen wij dat en zo ja,
kunnen wij met die vrijheid omgaan?
Nee, dat zien we om ons heen.
Ontzettend veel narigheid onder de mensen is te herleiden op onvermogen,
om te gaan met vrijheid. Mensen willen geld hebben, een baan, een partner,
kinderen, maar daarvoor moeten zij in vrijheid een keuze kunnen maken.
Ja, en hoe gaat het dan verder? Ook dan moeten zij hun keuzes kunnen waarmaken.
Maar je kunt niet heel je leven in de hand hebben. Het is onmogelijk om
misstappen, dat zijn dus de verkeerde keuzes, ten allen tijde te vermijden.
Hoe klinken dan de Tien Woorden met hun: ‘Gij zult!' of ‘Gij
zult niet...' ?
Let op het Evangelie in de werkwoordsvorm.... –
‘Gij zult niet...' dit is ingesleten in ons taalgebruik als een
verbod. Maar wat is er op tegen om het in deze klassieke vertaling letterlijk
te nemen als een toekomende tijd? Dan horen we het als een belofte. ‘Het
zal eenmaal zo zijn dat u niet...'
De Hebreeuwse taal gaat anders met de tijden in het werkwoord om, dus
dat mag best zo uitgelegd worden. Een belofte die waar is omdat de Heer
die met gezag ons laat verkondigen.
Hoor eens, dat is een pas een troostwoord. Maar ook met het gezag van
de verkondiging.
Kijk dan nog eens naar de opbouw van de Tien Woorden, de opeenvolging
van een naar tien, en de belofte wordt nog inhoudsrijker, troostvoller.
De Heer belooft dat Hij onze God is en blijven zal. Dan daarna komt een
stapsgewijze toewending van de naaste tot ons, van ons tot de naaste.
Zo worden wij echt mens zoals de Heere-God ons bedoelt.
Vergeet u nooit: God en de naaste gaan altijd gelijk op. De samenvatting
van de Torah van Mozes luidt: God liefhebben boven alles en de naaste
als uzelf. Dat begint met de erkentenis, dat wij beiden, God en de naaste
in ons leven nodig hebben om waarachtig mens te zijn. Iemand die zegt:
ik kan het met God alleen wel af, de mensen om me heen kan ik missen,
zo iemand is op een verkeerde weg.
Kunt u het opmerken, dat in uw naaste de liefde van God zich weerspiegelt?
Hebt u mensen ontvangen als naaste, waarvan u heeft kunnen zeggen: door
hen komt en spreekt God tot mij...?
Aan wie we het kunnen zien? Van wie we het kunnen horen?
De Kerk begint met dit te erkennen door het belijden van één
mens: dat is de Christus Jezus.
Wij verkondigen de Christus. Die verkondiging is de beste rem op een moralistische
liefde-zedeprekerij.
Liefde tot God en liefde tot de naaste mogen niet worden opgedragen als
een allerhoogste verplichting. Want dat wordt moralistisch. Kijk eerst
naar Christus, hij is God-met-ons èn ons het allernaast; hoor hoe
hij de mensen liefhad. Het is Jezus niet begonnen om de wet als doel op
zichzelf. De liefde tot God en de naaste wilde hij uitdragen.
God en de naaste samen ontmoeten wij in Christus.
De Tien Woorden worden levende woorden wanneer wij Christus er midden
in zetten. De apostel Paulus zegt: ‘Christus is het einddoel der
wet,' en dat wil zeggen: Christus is de de bedoeling en de vervulling
van de wet; in hem komt Gods wet tot haar volle betekenis. Niet Tien Geboden
als een algemene zedewet, maar Tien Woorden, tien leven-gevende woorden,
beloften die in Christus ja en amen zijn.
van dit heilzame gezag zingen wij gezang 458, en vers 3 is een orgelvers