twee artikelen


nb: over de geschiedenis van de lutheranen in Dordrecht
staat op deze site een eigen pagina


vooropmerking

De Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden, zoals ze officieel heet, is één van de kleinere kerkgenootschappen in ons land. In 1812 was nog 3,65% van de bevolking luthers. Dit zou al spoedig veranderen: in 1859 was het nog 1,65%, in 1920 1,27 %, in 1960 0,59%, in 1970 0,3 en daarna is de dalende lijn nog verder doorgegaan. In 1993 telde de kerk 10.000 leden en 11.000 doopleden. Er waren 57 gemeenten.

Het begin

Het is indertijd allemaal klein begonnen. De boodschap van Luther was al vroeg in de Nederlanden bekend geworden. In de grote handelsstad Antwerpen togen uitgevers en vertalers aan het werk om Luthers geschriften te verbreiden. Vervolgingen waren het gevolg. Op 1 juli 1523 lieten de eerste martelaren Hendrik Vos (Voes) en Johannes van den Esschen hun leven op de brandstapel in Brussel.De beweging was echter niet meer te stuiten.
Gedreven door de politieke omstandigheden komt het op 2 september 1566 tot de vorming van een lutherse gemeente in Antwerpen. Zij werd gediend door zes predikanten en zes Duitse adviseurs. Zij deed een kerkorde en agenda verschijnen. In 1567 werd de gemeente verboden. In 1576 is zij herleefd. Hieraan kwam een einde, toen de Spaanse bevelhebber Parma in 1585 de stad innam en alle niet-katholieken verdreven werden.

De vestiging in het noorden

Op vele plaatsen vestigden zich lutherse vluchtelingen. Het waren meestal kleine groepen, die daarheen gingen, waar zij werk konden vinden. Alleen in Woerden bestond al een gevestigde gemeente, omdat in 1558 de stad en omgeving eigendom waren geworden van een Duitse graaf.

Zo vinden we gemeenten in Middelburg, Leiden, Rotterdam, Haarlem, Utrecht en natuurlijk in de opkomende handelsstad Amsterdam. Die gemeenten hebben het niet gemakkelijk gehad. Zij hadden te lijden onder vervolgingen door de calvinistische overheid. De Gereformeerde Kerk was de nationale Kerk,die geen ander naast zich duldde. Toch wilden zij niet opgaan in deze kerk, maar hun eigen identiteit bewaren. De verschilpunten betroffen het avondmaal, en de leer van de uitverkiezing. De meeste predikanten kwamen uit Duitsland.
Men wilde echter een Nederlandse kerk zijn. In 1648 verscheen de Lutherbijbel in onze taal; ook de gezangboeken waren in het Nederlands. En hoewel er in 1605 een synode bijeenkwam, die aandrong op eenheid van leer en ceremoniën, kreeg weldra de gemeente Amsterdam een allesbeheersende plaats en vormde deze in feite het bestuur van de kerk.

Stromingen

Het aantal gemeenten breidde zich door het hele land steeds meer uit, ook door de komst van Duitse en Scandinavische handelslieden en arbeiders. De theologische richtingen aan de Duitse universiteiten, waar de aanstaande predikanten studeerden, lieten niet na ook hier hun invloed te doen gelden. Het piëtisme, dat de nadruk legde op innerlijke vroomheid, boeide velen, die zich verzetten tegen een strikt handhaven van de kerkordelijke regels. Daarnaast kwam aan het einde van de achttiende eeuw het rationalisme op, dat kritisch stond tegenover de oude geloofswaarheden en het geloof redelijk wilde verklaren. Dit laatste werd aanleiding tot een kerkscheuring, toen in Amsterdam een deel van de gemeente zich in 1791 afscheidde.

Twee lutherse kerken

Bij de splitsing in de hoofdstad sloten zich enkele gemeenten aan. En zo stonden naast elkaar de Evangelisch- en de Hersteld Evangelisch-Lutherse Kerk, ieder met een eigen bestuur en eigen predikantsopleiding. Het zou tot 1952 duren eer beide kerken weer een werden.
Toch wisten de bijbels gelovigen uit beide kerken elkaar te vinden, in het bijzonder in het Nederlands-Luthers Genootschap voor In- en Uitwendige Zending, gesticht op initiatief van de Duitse lutherse predikant in de hoofdstad, ds. L.C. Lentz. Dit genootschap ontplooide grote activiteit, stimuleerde zondagsscholen, jeugdwerk, legde de grondslag voor stichting van nieuwe gemeenten, die later door de kerk werden erkend. Ook richtte men zich op het werk van de uitwendige Zending: In 1889 kwamen de eerste zendelingen werken op de Batu-eilanden in Nederlands Oost-lndië. Ook kwam het in 1886 tot de stichting van de Lutherse Diaconesseninrichting in Amsterdam. De zusters werkten weldra in het hele land. In de tweede helft van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw stonden de richtingen van rechtzinnigen en vrijzinnigen in vele gemeenten scherp tegenover elkaar.

Een nieuwe kerk

Na de oorlog brak een nieuwe periode aan. In 1947 werd de Lutherse Wereldfederatie gesticht. De beide lutherse kerken hier te lande sloten zich daar bij aan. Het gevolg was dat beide kerken in 1952 één werden: de twee richtingen vonden elkaar. In 1956 trad een nieuwe kerkorde in werking. De kerkgebouwen werden liturgisch ingericht. Grote aandacht werd besteed aan de liturgische vormgeving van de kerkdienst. Er verscheen in 1955 een nieuw gezangboek. Op het luthers conferentieoord Kasteel Hoekelum in Ede vinden sindsdien conferenties en cursussen plaats. Een lekenopleiding ging van start.

De laatste tijd

De toenemende secularisatie laat ook de lutherse kerk niet ongemoeid. Het kerkbezoek vermindert drastisch. Kerkgebouwen worden gesloten. Toch is er veel activiteit, vooral in de kleinere gemeenten. Oude kerkgebouwen worden met veel inzet en toewijding gerestaureerd. Oecumenische samenwerking groeit meer dan ooit. In 1973 is tezamen met hervormden, gereformeerden, doopsgezinden en remonstranten het Liedboek voor de Kerken in gebruik genomen. Met de Nederlandse Hervormde Kerk kwam het tot een consensus over het avondmaal en de doop (1957/1958). Aan de universiteit is het tot een gemeenschappelijke predikantsopleiding met hervormden en doopsgezinden gekomen. Ook met de Rooms-Katholieke Kerk kwam een consensus over de doop tot stand (1968). In 1985 heeft de lutherse synode besloten zich aan te sluiten bij het Samen op Weg-proces van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland.

bron
'Hoe het Lutherde in Nederland' uit:
Kerkinformatie feb. 1995





In Antwerpen bevonden zich, vrij snel na de verspreiding van Luthers 95 stellingen in 1517, aanhangers van de 'lutherije'. Ook monniken uit het Augustijner klooster hoorden daarbij. Dit klooster was er nog niet zo lang: sinds 1513. De monniken waren Augustijner-Observanten, geestelijken die de orde wilden reformeren en de theologiestudie nieuw leven wilden inblazen. In 1520 woonde daar de subprior Hendrik van Zutphen die krachtig tegen de aflaat preekte. Deze Hendrik van Zutphen werd in 1508 ingeschreven in het studentenregister van de Universiteit van Wittenberg. Vóór 1516 was hij prior van de Augustijnen in Keulen. In 1516 is hij in Dordrecht prior van het Augustijner klooster. Hij haalt de stadsregering over om het klooster te doen opnemen in de orde van de Augustijner-Observanten. Maar in maart 1518 werd het klooster verdacht van besmetting met ketterij. De prior moest vertrekken. Hendrik van Zutphen is in 1520 opnieuw in Keulen en in 1521 weer in Wittenberg.De invloed van het Augustijner klooster op de bevolking van Antwerpen was groot. Maar er kwamen ook tegenzetten van de kant van de overheid. Zo werd in 1521 het Edict van Worms voorgelezen en er werden 400 lutherse boeken verbrand.


Jacobus Praepositus, prior van het
Augustijner klooster te Antwerpen.
Afb.: titelblad van zijn herroeping.

Ook werden evangelisch-gezinden opgepakt, bijvoorbeeld de Augustijner prior Jakob Propst. Jacobus Praepositus had in Wittenberg gestudeerd en kende Luther persoonlijk. In Antwerpen vertaalde hij geschriften van Luther. Propst kwam in een Brusselse gevangenis terecht waar hij werd gedwongen zijn ketterij openlijk te herroepen. Later lukte het hem, na een tweede gevangenschap, naar Duitsland te ontkomen en daar predikant te worden.

Hendrik van Zutphen keerde terug uit Wittenberg maar werd ook gevangen gezet. Hij kon echter met hulp ontsnappen en vluchtte naar Bremen.
Het klooster werd op last van de overheid afgebroken en de monniken werden verspreid over andere kloosters, voorzover zij niet op verdenking van ketterij uit de orde waren gezet. Drie monniken weigerden te herroepen: Hendrik Vos, Jan van den Esschen en Lambert Thoren. Tijdens hun verhoor getuigden zij, dat de boeken van Luther hun meer licht in de Heilige Schrift hebben gegeven dan andere doctoren, die zij hebben gelezen.
Ja, men acht het met de vertaler van Luthers boekje Sermon von Bereitung zum Sterben (Hoe elck mensche hem bereden sal totter doot, van 1522) een voorrecht in zijn tijd te hebben geleefd: 'Ende god louen moghen van so groote salichheyt dat si gheleeft hebben den tijt van desen deuoten doctoor'.


Voes  -  reconstructie door
een 'heiligen-encyclopedie'
te vinden op: www.heiligenlexikon.de

Vos (ook wel Voes genoemd) en Van den Esschen stierven op 1 juli 1523 in Brussel op de brandstapel, Thoren werd op 15 september 1528 onder een galg begraven als onbekeerde lutheraan. Luther heeft bijzonder meegeleefd met de eerste martelaren. Hij had verdriet over het herroepen door Propst, wist van de bevrijding van Van Zutphen en was dankbaar en ontroerd omwille van de geloofskracht van Vos en Van den Esschen. Hij zond een brief getiteld: 'An die Christen in Holland, Brabant und Flandern' en dichtte het lied: 'Ein neues Lied wir heben an.'

Een nieuwe lofzang heffen w'aan,
zo wil het God de Here;
wij zingen wat hij heeft gedaanz
jn grote naam ter ere.

Te Brussel in Zuid-Nederland
heeft aan twee jongelingen
de Heer getoond zijn wond're hand,
die met zijn zegeningen
Hij rijkelijk versierde. (Vertaling C. M. de Vries)

Ondanks het intensieve contact tussen Wittenberg en Antwerpen waren de tegenmaatregelen van de Antwerpse overheid te sterk. Na 1523 was er uitsluitend een evangelische beweging in het verborgene. Ook had Luther zelf zijn afkeuring van gemeentevorming uitgesproken. Het was naar zijn opvatting ongepaste dat een alternatieve geloofsgemeenschap zou gaan concurreren met de Katholieke Kerk.

J.E. Pont, Geschiedenis van het Lutheranisme in de Nederlanden, 22-43 (passim), 230
G.Ch.G. Visser, De Lutheranen in Nederland, 10 vv.
NB:  ook op deze site:  een artikel van dr C.Ch.G. Vissser, dat aandacht besteedt aan de identiteit van de lutherse kerk in Nederland
J. Loosjes, Geschiedenis der Luthersche Kerk in de Nederlanden, 6-31 passim