QUISPEL OVER AUGUSTINUS' THEOLOGIE
oktober 2023
Kritiek op Augustinus' talenkennis en leer
De aanleiding tot het schrijven van dit artikel is een interview met Cathy van Beek in Trouw, 23 september 2023.
Cathy van Beek (1956) was lid van de Raad van Bestuur van het RadboudMC en bekleedt thans diverse beleidsfuncties binnen de gezondheidszorg.
Zij heeft als jonge vrouw afscheid genomen van het streng reformatorische milieu waarin zij was opgegroeid.
Ik neem een passage over: “Mijn vader zette me rationeel klem, vanuit de Statenvertaling, en met Augustinus, Calvijn en de oudvaders *).
Als ik kon aantonen dat het anders was, dan mocht ik de kerk uit.”
Let eens op hoe hier Calvijn onmiddellijk na Augustinus komt. In plaats van Calvijn had ook Luther genoemd kunnen worden.
Ze waren leerlingen, volgelingen van deze zeer invloedrijke kerkvader.
In het lutherse en calvinistische protestantisme worden Augustinus en
zijn theologische geschriften in hoge ere gehouden.
Maar het was professor Gilles Quispel die mij de schaduwzijde van deze invloed heeft laten zien.
Als theologiestudenten (de lichting 1972) verzuimden wij zelden de colleges van professor Quispel (1930-2006).
Hij had zijn professoraat te danken aan zijn medewerking aan het uitgeven van de Nag Hammadi Codex die ook wel de Codex Jung wordt genoemd.
Met Jung onderhield Quispel goede contacten.
Verder werkte hij mee aan de vertaling en de uitgave van het Evangelie van Thomas.
Hij bleef studeren op wat men wel noemt de Joods-Christelijke traditie.
‘Ik ben geen theoloog, ben eigenlijk classicus,’ zo zei hij eens. Niettemin was hij gepromoveerd op een geschrift van de kerkvader Tertullianus (160-220).
Hij was goed thuis in de geschiedenis en theologie van de kerkvaders.
Zijn grootste interesse ging uit naar de vroegchristelijke gnostiek.
Hij legde op zijn colleges een verband tussen deze verschijningsvorm van de gnostiek en de bevindelijkheid van de Nadere Reformatie.
De orthodoxe theologiestudenten luisterden geboeid naar Quispels bevindelijke woorden. Maar achteraf, in de pauze, in de kantine, toonden zij zich teleurgesteld.
‘Hij spreekt zulke mooie gedachten uit,’ zei er één. ‘Maar dan ineens komt hij met die gnostiek, nee, daar kan ik niks mee…’
Sommige kerkvaders, zoals Origenes (185-245) en Hieronymus (347-420) waren goed thuis in het Hebreeuws en het Grieks.
Maar Augustinus kende geen Hebreeuws en had een geringe kennis van het Nieuw-Testamentische Grieks.
Professor Quispel behandelde de augustijnse leer van de rechtvaardiging door het geloof. Hij legde uit dat in die leer geen recht gedaan wordt aan de Hebreeuwse en Griekse woorden, ook al verwees Augustinus daarnaar.
Ik heb het aangehoord, maar ik en velen met mij, konden nog niet de consequenties trekken uit de inhoud van dit college van Quispel.
Pas veel later begon Quispels slotconclusie tot mij door te dringen. Zijn letterlijke woorden herinner ik me nog:
‘Augustinus bouwde een voortreffelijk samenhangende theologie op een slechte exegese.’
Nog later ging ik verbanden zien. Bijvoorbeeld de geringe aandacht die
de meeste kerkvaders hadden voor de Hebreeuwse achtergrond van het Nieuwe
Testament.
Alleen van Hieronymus is bekend dat hij zich verdiepte in de Hebreeuwse
bijbel en in de Septuaginta.
Maar zijn werk heeft niet voorkomen dat latere kerkvaders steeds meer
gebruik gingen maken van filosofische terminologie.
Calvijn en vooral Luther en Melanchton hadden een aanzienlijke kennis
van de oude bijbeltalen. Toch heeft dit bemoedigend gegeven weinig gezond
resultaat gehad.
Luthers leerstellingen over de (erf)zonde en over de slaafse wil zijn
augustijns. Maar zij getuigen niet van een kritische aanpak. Dan is er
nog de scholastieke dubbele praedestinatie-leer die Luther (net als Calvijn)
onderschreef. Dankzij zijn grote aandacht voor de Christusverkonding (klik
hier) en zijn pastorale woorden (klik
hier voor teksten), heeft hij hiermee geen schade aangericht.
Mijns inziens laten de leerstellige werken van Dieudonné de Bèze (Beza
1519-1605), Calvijns opvolger in Genève, en die van lutherse theologen
als Flacius Illyricus (1520-1575) zien hoe zwak de basis van de protestantse Reformatie is.
Filosofische denktrant en middeleeuwse methodiek kregen de overhand. Als
bewijzen voor de leer werd een grote hoeveelheid losse bijbelteksten lukraak
bij elkaar gebracht.
De Hebreeuwse basis van de Griekse Evangeliën en apostelgeschriften raakte
steeds uit het zicht.
*) het woord oudvader wordt gebruikt voor zeventiende- en achttiende-eeuwse
reformatorische theologen die gerekend worden tot ‘de Nadere Reformatie.’
Traditie en Luther — klik
hier.
Erfzonde volgens Luther en Flacius Illyricus — klik
hier.
Rechtvaardiging — klik hier.
Vergeving het doel? — klik hier.
Studiepagina over betrouwbaarheid en trouw — klik
hier.